Skip to main content

Geschiedenis van Bussum (2), Keuze nieuwe vestigingsplaats

Zoals we in de beschrijving van de vroegste geschiedenis van Bussum reeds zagen, maakte Hoog-Bussem na 1409 deel uit van Huizen. In tijden van oorlog, wat aan het einde van de Middeleeuwen regelmatig het geval was, bood Huizen echter geen bescherming aan de bewoners van het afgelegen dorpje. Bovendien zaten de Bussemmers ver van de Huizer- en Naardermeent af, ongeveer een uur gaans. Dat vergde veel extra tijd om te gaan melken en tussendoor het land te bewerken. Alles bij elkaar voldoende redenen om naar een gunstiger vestigingsplaats om te zien.

Het lag voor de hand die te zoeken in de nabijheid en op het grondgebied van Naarden, waar de dorpelingen binnen de stadsmuren bescherming hoopten te vinden in tijden van onlusten. Als landbouwers wilden zij daarbij in de nabijheid van hun engen blijven, die ze door eeuwenlange bemesting van schrale zandgrond tot een voor hen waardevol akkergebied hadden opgewerkt.
Ten zuiden van de stad, aan de weg naar Hilversum, lag een stuk laaggelegen heide, tussen de eng van Hoog-Bussum en de meent bij het Naardermeer. Dat was groot genoeg om er een nieuw dorp te vestigen. Vanuit Naarden had men hiertegen weinig bezwaren, mits de bebouwing niet dichter bij de stadsmuur kwam dan 500 Rijnlandse roeden (1884 m) Die eis was gebaseerd op een privilege dat door hertog Philips de Goede van Bourgondië in zijn hoedanigheid van Graaf van Holland op 22 mei 1442 aan Naarden verleend was. Dat de stad aan dit privilege vasthield, bleek nog eens toen de vroedschap zich in 1544 tot de Stadhouder wendde met de klacht dat enkele personen buiten de stad onder andere bij de Koepoort (aan de noordkant van de stad) hadden gebouwd, ofschoon dat binnen de 500 roeden vanaf de stadsmuur op straffe van een boete van 100 ponden verboden was.

“ Ende alwaar ’t selve privelegie den supplianten niet gegund , zoe en behoort men evenwel sulke timmeragien niet te gehengen overmits dangier en perykel dat daar uyt spruyten souden mogen, want in tyde van oorloge de vyanden deser landen daarinnen souden logeeren mogen, en de voorstede alsoo subitelijk overvallen en inneemen.”

De Prins van Oranje als Stadhouder vernieuwde voor zover nodig het privilege op 8 juli 1544 en gelastte verder het ‘getimmerte’ af te breken  Waar het in de klacht ging om bouwen aan de noordzijde van de stad, zal men bouwen aan de zuidkant ongetwijfeld evenmin gedoogd hebben. Van die kant was immers de meeste bedreiging te verwachten.

     
Afb. 7: Stratenplan van Lage-Bussem in het begin
van de 16e eeuw.
 

Gemeten vanaf de stadsmuur zoals die liep tussen 1351 en 1572, komt men naar het zuiden uit ter hoogte van de huidige Veerstraat. Tot zover mochten de Bussummers bouwen. Zolang Bussum onder Naardens bestuur viel, dus tot 1817, heeft men zich hieraan gehouden. Verder in de richting van Hilversum lag een andere beperking. Voorbij wat nu de Prinsenstraat en Nieuwstraat is, hield het grondgebied van Naarden op en kwam men op Huizer grond. Bovendien was die grond in gebruik als eng, waar je zuinig op moest zijn omdat het door eeuwenlange bemesting eindelijk vruchtbaar was geworden. 
Langs de Brinklaan gemeten was daarmee een gebied beschikbaar om het dorp op te vestigen van 600 m lengte. Ten oosten van de Brinklaan begon direct achter de Landstraat de Naardereng, waar Bussumse boeren eveneens land hadden. Alleen naar het westen toe was er meer ruimte beschikbaar.

Mogelijk al vóór 1500 trokken de eerste (Hoog-)Bussemmers naar het zuidwesten en bouwden hun boerderijen langs de weg van Naarden naar Hilversum Zo ontstond de kern van het nieuwe dorp rond de Brink. (afb. 7)  Vanaf die Brink kwam een weg naar Huizen, dat werd de Kerkstraat-Huizerweg. Naar de andere kant ontstond een weg naar ‘s-Graveland, die we nu kennen als de Herenstraat. Om het St. Janskerkhof te kunnen bereiken, waar de overledenen begraven werden, ging men over een Doodweg over de hei, die te bereiken was via een pad dat de St. Vitusstraat-Laarderweg zou worden. Voor de communicatie met het oude dorp maakte men gebruik van een weg die van oudsher van Hoog-Bussem door de eng naar de Brinklaan liep en daar overging in de Veerstraat-Meerweg. Deze weg is thans terug te vinden als de Oud-Bussummerweg.

Als die verhuizing al vroeg in de 15e eeuw zou zijn begonnen, zou het voor de hand gelegen hebben dat de oudste bebouwing van Lage-Bussem rond de kruising van de Oud-Bussummerweg en de Brinklaan, dus bij de Veerstraat, gestaan zou hebben. Dat het daar tot in de 19e eeuw onbebouwd is gebleven, duidt er mijns inziens op dat de verhuizing pas na het privilege van 1442 op gang is gekomen.

In het begin van de 16e eeuw trokken de Hoog-Bussemmers geleidelijk aan weg en ging het nieuwe dorp Lage-Bussem heten. In het archief van Naarden komt men echter ook wel stukken tegen waarin van Nieuw-Bussem wordt gesproken.

     
 
Afb. 8: Bussum in 1795. Detail van de kaart van Krayenhoff

Bij de migratie rond 1500 waren circa 200 Bussemmers, verdeeld over ongeveer 35 gezinnen, betrokken. Als we dit aantal gezinnen of haardsteden vergelijken met dat van 1795, zien we dat driehonderd jaar later er 40 boerderijen waren plus een zestal verspreide woningen en verder een paar gebouwen die waarschijnlijk niet in Hoog-Bussem gestaan hebben. Dat zijn een herberg (de Orangeboom), een café (het Zwaantje), een kapel, een schuurkerk en een schooltje met onderwijzerswoning. De bebouwing is daarmee in driehonderd jaar met circa 50% toegenomen. De bevolking blijkt bij een telling in 1808 tot 333 personen te zijn gegroeid.
Hieruit zou men voorzichtig de conclusie kunnen trekken dat het wegenplan in het centrum, tussen de Brinklaan en de Landstraat, reeds in het begin van de 16e eeuw gevormd zal zijn. De boerderijen stonden toen op ruime percelen, met daaromheen erven en kampen. (afb. 8) 

De St. Vituskapel

Kort na het ontstaan van Lage-Bussem werd het als nieuw dorp erkend. Dat bleek uit de toestemming die men kreeg om een eigen kapel te bouwen. De gemeenschap ressorteerde onder de parochie van Naarden en was bovendien te klein voor een eigen parochiekerk. Net als in de andere Gooise dorpen, waar de kerk eveneens gebouwd werd toen het dorp al bestond, kwam de kerk aan de rand van het dorp te staan. Opvallend hierbij is dat zowel in Huizen als ook in Blaricum, Laren en Hilversum men hiervoor de hoge (west)zijde van het dorp koos. In Lage-Bussem werd de kerk eveneens aan de rand van het dorp gebouwd, maar daar werd het de oostzijde, aangezien het dorp aan de westzijde van de Gooise heuvelrug ligt.

      
Afb. 9: De St.Vituskapel in Lage Bussem.
Tekening van Andries Schoenmaker uit 1728 met als
onderschrift: ”ene dorp in 't gooij gelegen tussen
naarden en sgraveland; het is een klein dorep,
welker inwoonders haar genereren met de ackerbou
en katoenspinnerij. 't heeft een klijn kerkje staande
op een heuvel met een houten torentje.”
 

Op een heuveltje op de kruising van de Kapelstraat en de Kerkstraat stak de kapel, hoewel niet groot, toch nog boven de overige bebouwing uit. Het was maar een klein gebouwtje. Het mat inwendig slechts 18x26 voet (5,65x8,16 m), maar kreeg wel een torentje midden op het dak. In dit torentje kwam in 1610 een luidklok te hangen, waarvoor het geld door de dorpelingen bijeen was gebracht. (afb. 9)

Vanuit Naarden was een kapelaan aangesteld, die er kwam preken en dopen. De oudste vermelding van de kapel vinden we in een oorkonde van 14 mei 1521, waarin Keizer Karel V bevestigt dat Naarden het Heetveld in erfpacht krijgt. Dat lag “Aen de Bussemmerwech ende vandaer oostwaarts uprayende up nijeuwe Bussemmer kapel” 
Tijdens de Reformatie bleef Bussum katholiek. Daardoor bleven zij hun kapel gebruiken tot ten minste 1656. In dat jaar kreeg de pastoor toestemming om in Bussum eenmaal in de veertien dagen te prediken 

Het laatste kwart van de 17e eeuw en het begin van de 18e eeuw waren kerkelijk gezien voor de Naardense parochie onrustige tijden. In die veertig jaar kwamen en gingen 12 pastoors. Een van hen werd bij zijn komst door de schout niet in de stad toegelaten en twee anderen werden na korte tijd uit Holland verbannen 
Dit had op Bussum natuurlijk ook zijn weerslag. De kerkscheuring door de Jansenisten, die gepaard ging met aanklachten over en weer bij de kerkelijke en burgerlijke overheden, lag hieraan ten grondslag. Met name in Hilversum zorgde dit ervoor dat de katholieken hun kerk kwijtraakten en in omringende dorpen als Bussum en Laren ter kerke moesten. De kapel in Bussum was daarop niet berekend en we lezen danook in het memoriaal van onze St. Vituskerk dat in 1700 een “boerenwoning tot een geschikt bedehuis herschapen is, zoodat dezelve voldoende was voor de toemalige Gemeenten”. Waarschijnlijk gebeurde dit onder pastoor Nicolaus Seghers, die van 1688 tot 1704 in Naarden pastoor was. De leegstaande kapel werd door het dorpsbestuur in gebruik genomen voor opslag van onder andere de lijkbaar en brandhout, om te voorkomen dat de kapel voor andere dan de R.K.-eredienst zou worden bestemd.

 

De Westereng

De boeren die zich aan de westzijde van de Brinklaan hadden gevestigd, zullen kort na hun komst begonnen zijn achter hun boerderij grond te ontginnen. Dit valt af te leiden uit de richting van de percelen bouwland die op de kadastrale kaart van 1842 haaks op de Brinklaan staan aangegeven en corresponderen met de erfbreedte van de boerderijen waar ze achter gelegen zijn. Die stroken bouwland moeten de vroegste ontginningen in het Spiegel geweest zijn, met een lengte van maximaal 400 m. (zie bovenstaande afb.7)  Achter die stroken bouwland kwam een pad te lopen evenwijdig aan de Brinklaan. Dat pad begon bij de Veerstraat en liep door tot de huidige Gooibergstraat. Thans heet het Spiegelstraat en Iepenlaan.

De ontginning van deze nieuwe eng, de Westereng, zette zich voort. De bevolking breidde zich weliswaar langzaam uit, maar er was niettemin behoefte aan nieuwe landbouwgrond. Een deel van de oude Hoge-Bussemmereng ging, omdat het ver weg lag en goed geld opbracht bij verkoop aan het landgoed van de Hinlopens op Oud-Bussum, als landbouwgrond verloren.

      
Afb. 10: De Westereng rond de Boslaan
voorbij de Koningslaan ca.1880
 

Bij de kruising van de Spiegelstraat met de Meentweg stond een groepje van drie boerderijen. Vanuit het dorp gezien lagen ze buiten het dorp en werden daarom als Achterbuurt aangeduid, waar men verder niets kwaads mee bedoelde. De nieuw te ontginnen akkers kwamen geleidelijk steeds verder van het dorp af te liggen. Het was schrale grond, die men fors moest bemesten, omdat ze spoedig uitgeput raakte. Als er niet genoeg mest was, zocht men verder op een nog ongebruikt stuk grond op en liet het eerdere perceel als driestland verder met rust. Zo ontstond een grillig patroon van akkers, afgewisseld met door hakhout begroeide driestgronden, waartussen een min of meer waaiervormig stelsel van zandwegen slingerde. (afb. 10)
Een aantal van die oude zandwegen zijn nu nog in het stratenpatroon van het Spiegel terug te vinden. Hieronder vallen onder andere de reeds genoemde Meentweg en Meerweg, maar ook de Herenstraat, de Boslaan en de Beerensteinerlaan.

Als uitgangspunt voor de paden over de Westereng ging men niet uitsluitend van de Brink uit, zoals men zou kunnen veronderstellen. Evenals de andere Gooise brinkdorpen had Bussum naast de grote nog een paar kleinere brinken. Een brink was een kruispunt van minstens vijf wegen, met daaromheen boerderijen. Een zo’n brinkje was de kruising Brinklaan – Havenstraat – Veldweg. Een tweede werd gevormd door de kruising van de Kapelstraat met de Kerkstraat en de Schoolstraat en een derde was de kruising van de Prinsenstraat – Nieuwstraat met de Kapelstraat – Laarderweg en St. Vitusstraat. De Nassaulaan is ontstaan als een verbindingspad vanaf de Havenstraat naar de Meerweg, om zonder omweg vanuit het dorp op de meent bij het Naardermeer te kunnen komen.

De Westereng is ongeveer vier eeuwen als bouwland in gebruik geweest. Die periode was te kort om een dikke teellaag te kunnen vormen. De productiewaarde van de grond, in wat we nu het Spiegel noemen, was daardoor lager dan die in de oude Oostereng aan de andere kant van het dorp. Aan het eind van de 19e eeuw trad een landbouwcrisis op die lange tijd aanhield. Enerzijds steeg de huur van goed hooiland, terwijl anderzijds de boekweit- en knollenoogst mislukte. De kosten voor het bemesten van de grond wogen niet op tegen de opbrengst. Veel boeren waren in die tijd bereid hun schrale grond in de Westereng voor villabouw te verkopen. De bouwmaatschappijen kochten de grond soms voor een appel en een ei. Eén boer verkocht zijn land zelfs voor maar honderd gulden en een fles jenever! Hij was wel een van de eersten, en had zijn land in de omgeving van de Lindelaan. Boeren die langer konden wachten, beurden meer geld. Het opkopen van de grond voor villabouw begon, net als eerder de ontginning, vlak bij het dorp. In grote trekken gezien, werd het Spiegel schil na schil bebouwd. Het laatst waren danook de gronden aan de buitenrand aan de beurt. Omdat de grondprijsin de loop der jaren steeg, brachten de verste percelen daardoor het meeste op.