Contactblad Historische Kring Bussum 15/3 (december 1999) pag. 67-74
Het begin van de Bussumse brandweer
Martin Heyne
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
Inleiding
Ergens bij de lage woningen die tussen wat grotere boerderijen in een groepje bij elkaar gedrongen staan klinkt de schelle kreet van een verschrikte vrouwenstem: brand!, brand!
Even later begint de kleine klok van het kapelletje op de lage heuvel aan de rand van de nederzetting driftig te luiden. Op dit geluid komen de dorpelingen van de omringende akkers en uit hun woningen aanhollen en kijken onderwijl waar de noodkreten vandaan komen en of er ergens rook te zien is. In der haast grijpt deze en gene een emmer of waterzak en spoed zich naar de plaats des onheils. Daar komt ook de dorpsbrandspuit aan. Vier mannen op klompen duwen het primitieve apparaat zo snel ze kunnen over de stoffige zandpaden tot bij de brand. Een paar pompen in de omgeving worden piepend in beweging gezet, om emmers met bluswater te vullen. Die worden van hand tot hand doorgegeven. De laatste in de levende keten gooit het water naar de brandende woning, waaruit inmiddels de vlammen naar buiten slaan, terwijl een paar mannen met beroete gezichten nog wat van de schamele huisraad naar buiten dragen. Nu komt ook de spuit in werking, die inmiddels met enige emmers water is gevuld en een flinke straal water doet neerdalen op het rieten dak waarop de gretige vlammen al vat gekregen hebben.
Gelukkig, er is niemand meer in het huis! Met verbijsterde gezichten zien de bewoners toe hoe hun woning, ondanks veel inzet van de buren, nagenoeg uitbrandt.
Zo'n tafereel kon zich niet alleen in Bussum, maar in elk ander dorp, in vroeger eeuwen afspelen. Een brand van enige omvang kon nauwelijks bedwongen worden. Men was al blij als iedereen heelhuids weg kwam met zoveel mogelijk van de inboedel en de brand zich niet naar de omgeving uitbreidde.
Afb. 1: de Sint Vituskapel in 1786 door Tavernier getekend in de
|
De Brandwachtperiode tot 1873
In de eeuwen voor de zelfstandigwording in 1817 werd de brandweer uiteraard vanuit Naarden ook voor Bussum georganiseerd. Men kende al een systeem met brandmeesters die de leiding hadden bij de bluswerkzaamheden en het onder dak brengen van de gedupeerden.
De eerste brandspuit kreeg Bussum in 1740. Deze werd ondergebracht in de St. Vituskapel op de hoek van de latere Kapelstraat met de Kerkstraat. Sedert de katholieken een ruimere kerkruimte gevonden hadden in en boerderij aan de St. Vitusstraat, stond de kapel sinds 1656 leeg en diende alleen voor het opslaan van goederen voor algemeen gebruik zoals de lijkbaar. Daar kon de nieuwe brandspuit ook nog wel bij. De klok in het torentje op de kapel deed niet alleen dienst als 'papklok' om 12 uur, maar ook als brandklok. (Afb. 1)
Over het gebruik van de spuit zwijgen de analen verder, maar ze zal ongetwijfeld wel gebruikt zijn. Het is zelfs niet ondenkbaar dat ze ook werd ingezet tijdens de grote dorpsbrand in Hilversum van 1766, die in de regio een diepe indruk maakte en de noodzaak van een deugdelijke aanpak voor iedereen duidelijk maakte.
Aan het einde van de achttiende eeuw toen in Naarden een Frans garnizoen gelegerd was en er Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werd gepredikt, wilde ons dorp zich maar al te graag onder het knellend juk van Naarden uitworstelen en een zelfstandige gemeente worden. Een aantal pogingen daartoe zijn er ondernomen, met meer of minder succes.
Tijdens de tweede poging in 1798 stelt het nieuwbakken dorpsbestuur zelf de eerste plaatselijke brandmeesters aan, in de persoon van de 35 jarige Gerrit Brand (een toepasselijk naam) en Jacob Raven. Eerstgenoemde werd tevens benoemd tot gemeentebode, diender en omroeper. Of hij dit bleef toen Bussum in 1805 weer onder Naardens gezag kwam is niet bekend. Brand bekleedde ook na 1817 deze functies tot zijn dood in 1844. Jacob Raven blijkt in 1808 hier niet meer te wonen.
Nog onder Naarden werd in 1816 voor f 60,- een nieuwe brandspuit aangeschaft met 16 meter slang, die eveneens in de Vituskapel kwam te staan, tot 1876. Tevens werd een "Reglement voor de Directie der brandspuit te Bussum" opgesteld. In dit reglement stond ondermeer de bepaling dat het verboden was "brandende kolen of turven door het dorp te dragen" en "op straat lopende en rokende personen dienen hun pijp van een behoorlijke dop te hebben voorzien". Zulke bepalingen waren er duidelijk op gericht om brand door wegvliegende vonken te voorkomen.
De achterkant van het raadhuis in 1900, met
|
Als we tenslotte voor een derde maal en nu definitief zelfstandig zijn, worden in 1817 "vier wachtloopers en een visiteur (opzichter)" aangesteld voor de nachtelijke uren. Dat blijkt niet goed te funktioneren, want nog geen jaar later stelt men in dat de mannelijke dorpelingen 's nachts bij toerbeurt moeten wachtlopen, tegen brandgevaar en dieven. Dit stelsel blijft gedurende 17 jaar gehandhaafd, maar verwatert op den duur eveneens. In 1835 besluit de Raad om het wachtlopen uit te besteden aan vier gegadigden, verdeeld over twee ploegen. Een ploeg in de voornacht, de andere in de nanacht.
Op 1 april 1840 ging de boerderij van Coen Tukker tussen de Nassaulaan en de Veldweg in vlammen op, wat in het dorp grote opschudding veroorzaakte, aangezien met de boerdeij zeven woningen verloren gingen. Een artikel hierover heeft gestaan in het Contactblad van de Historische Kring Bussum 6/3 (december 1990), blz. 26 t/m 29.
In december 1842 besloot men het wachtlopen weer anders te gaan regelen door een "Algemene Nachtwachtplicht" in te stellen. Hierbij moesten elke nacht 8 wakers en 1 wachtmeester rondlopen, maar had men de mogelijkheid om bij verhindering een vervanger (remplacent) te sturen. Je zou je bij deze bepaling kunnen voorstellen dat het niet sturen van een vervanger het knelpunt geweest is waardoor eerdere systemen niet goed werkten. Het jaar daarop verordoneert burgemeester Banis: "Elk brengt bij brand zijn één of twee emmers mede en in de nacht een lantaarn".
Twintig jaar later, in 1863, is de winter in januari echter al zo zacht, dat men besluit om geen wacht meer te lopen. Nog steeds is Bussum een nietig dorp, met amper 1.100 inwoners en nog beperkt van omvang. Maar daar zou binnen 10 jaar verandering in komen, door de aanleg van de spoorlijn en de groei naar villadorp.
Van wachtlopen naar brandweer 1873-1899
Door de komst van veel forensen uit Amsterdam, die aanvankelijk vlak om de dorpskern en vervolgens over het spoor in het Spiegel hun villa's lieten bouwen, breidde het dorp zich snel uit. De noordelijke helft van Bussum met de vele zanderijsloten kon over voldoende bluswater beschikken, in tegenstelling tot de zuidelijke helft waar men het water moest oppompen, doch waar nu juist de grootste uitbreiding plaatsvond. De nieuwkomers begonnen al gauw hun eisen te stellen en nestelden zich in de gemeenteraad om bij de besluitvorming een krachtige stem te laten horen.
In december 1876 werd een "Algemene Dienstplicht" ingevoerd met recht van afkoop (voor degenen die zich er te goed voor achtten). De functie van opperbrandmeester werd de eerste 4 jaar achtereenvolgens door drie personen bekleed. De eerste "opper" die bekend is, is F.B. Vrakking, tot februari 1878. De volgende is de aannemer G. Majoor Jz., die al na één maand, per 9 mei 1878, zijn functie overdroeg aan kunstgraveur Ch.L. van Kesteren. Twee jaar later trad de industrieel A.G. Heineken Dzn. aan, die 8 jaar leiding zou geven. Het adresboek van 1893 vermeldt H.B. Veldhuis als opperbrandmeester, terwijl van gemeentearchitect J.F. Everts bekend is dat hij tot 22 mei 1905 opperbrandmeester was.
Het in 1885 geopende nieuwe raadhuis, herbergde aan de achterzijde in een aanbouw de bergplaats voor de brandspuit en een politiebureau. Op drie plaatsen in het dorp kon bij brand alarm geslagen worden door middel van een brandklok: één in de toren van het raadhuis, een tweede in het vieringtorentje van de in 1884 ingewijde Sint Vituskerk en het station beschikte ook over een klok.
Brandspuiten werden gebruiksklaar gestald achter het raadhuis, waartoe een nieuwe grotere spuit werd aangeschaft. De oude spuit uit 1816 kwam te staan in de al in 1876 gebouwde berging midden op de splitsing van de Sint Vitusstraat, bij het arrestantenlokaal en een derde berging stond op de loswal van de haven langs de Brinklaan tegenover de Veerstraat. Iedere spuit had een bemanning met een brandmeester, twee pijpgasten, 3 pompers, 3 slangenbewakers en 's nachts 2 fakkeldragers.
Het lage huisje achter de handkarren is het brandspuithuisje op
|
Om de watervoorziening te verbeteren, deed opperbrandmeester Heineken samen met onder andere dokter J.M. Clinge Doorenbos en de schrijver H.J. Schimmel in 1888 een verzoek aan de gemeenteraad tot het stichten van een gemeentelijk waterleidingbedrijf. De raad wees het af met als argument dat dit niet nodig was omdat er voldoende goede wellen (bronnen) waren. Een tweede poging, drie jaar later vond eveneens geen instemming. Er volgden nog enkele initiatieven, die ook geen succes hadden. Maar op 17 oktober 1895 werd tenslotte toch een voorlopige concessie verleend. Tien jaar na het eerste verzoek kon op 14 mei 1898 de waterleiding in gebruik worden genomen.
Door het hele dorp waren met behulp van het buizenstelsel brandputten gemaakt, tot voorbij de verst afgelegen villa's in het Spiegel. Datzelfde jaar begon men de oude haven te dempen en verhuisde het brandspuithuisje van de loswal naar de Molenlaan, waar het tegenover de molen kwam te staan, onder toezicht van de molenaar. De berging aan de St. Vitusstraat werd opgeheven. Met het oog op een betere spreiding van het materieel bouwde men een nieuwe bergplaats aan de Iepenlaan naast nr. 2A, waar ze tot 1978 bleef staan. Met deze maatregelen waren de voorwaarden geschapen waaronder in 1899 de Vrijwillige Brandweer kon starten, in een dorp dat inmiddels ruim 6.300 inwoners telde.
Branden tussen 1873 en 1899
Afgezien van een groot aantal kleine brandjes die weinig blijvende schade aanrichtten, hebben zich in de periode tussen 1873 en 1899 ook een aantal forsere branden voorgedaan, waarbij het pand veelal geheel verloren ging. Hiervan volgen hieronder een dozijn die belangrijk genoeg waren om in De Gooi- & Eemlander te worden vermeld.
16 oktober 1874 "is de boerenwoning, eigendom van D. Krijnen door brand verwoest. Door de akties van de brandweer kon het belendende boerenhuis van J. Ernst, waarvan het rieten dak reeds aangetast was, behouden blijven. D. Krijnen was alleen voor het woongedeelte verzekerd en lijdt een aanzienlijke schade. In de woning bevond zich de 23 jarige Bertus Blomberg, die dacht dat mevr. Krijnen zich nog in het brandende huis bevond. Hij snelde door het vuur en vond haar half bedwelmd. Een uitweg zoekend bracht hij haar naar buiten. Hij dacht dat er nog meer te redden was, raakte zelf bedwelmd en keerde niet meer terug. Toen het huis uitgebrand was vond men hem in de kelder. Donderdag is hij begraven. Dit is de derde zoon van smid Blomberg die gewelddadig om het leven kwam. De eerst werd doodgeslagen door een molenwiek, de tweede verdronk."
De Nassaulaan in 1894, gezien vanaf de Brinklaan;
|
11 november 1874 "was er brand in de droogschuur van bleekerij H. Banis. Door tijdig toegeschoten hulp en het luiden van de klok van het niet ver verwijderde stationsgebouw, kon het woonhuis behouden blijven. Uit vreeze dat de inboedel van het woonhuis zou verbranden, is het overhaastig geborgen in de molen van de heer Gerritsen, maar zo beschadigd dat zowel de wasch als inboedel als verloren kan worden beschouwd. De verzekering dekt de schade."
8 november 1877 " 's Ochtends om 9 uur brak er een hevige brand uit in de boerderij van R. van Eijden. De sterke wind blies de vlammen met kracht aan en het bleek niet doenlijk ze te kunnen blusschen voor het gebouw in den asch lag. De belendende huizen liepen groot gevaar, maar de wind draaide gelukkig bijtijds."
10 juli 1878 "Deze morgen ontstond er brand in de landbouwerswoning (aan de Kapelstraat?) van Tijmen Dekker alhier, welke zo in hevigheid toenam dat de bewoners nauwelijks de tijd hadden zich zelve te redden. Als in een ogenblik stond het hele huis in volle vlam. Alle inboedel, zomede die van R. van Eijden die ook dat huis bewoonde, het voorradige in de timmermanswinkel van R. Brandhoff, welke winkel in de achterwoning was, 2 kalveren, enige kippen werden een prooi der vlammen. De dichtbij gelegen huizen zijn behouden gebleven. Oorzaak onbekend. Alles was verzekerd."
2 december 1881 "Gisteren werd een landbouwerswoning (aan de Kerkstraat) bewoond door Gerrit Koelink en door Jac. Banis en gezin totaal in den asch gelegd. Die woning was het eigendom van beiden. Aan blussen viel niet te denken. Het gezin Banis was op tijd uit de vuurzee. De heer Koelink die alleen woonde werd later als een verkoold lijk teruggevonden, evenals zijn paard, 3 geiten en kippen." M.G.H.van Thienen redde 2 kinderen en kreeg van de gemeente f 10,- beloning.
25 mei 1882 "Op zondagmiddag brak brand uit in de kleerbleekerswoning van Jac. Sliphorst. Toen de brandweer arriveerde stond het huis in lichter laaie en was niet meer te redden. De bleekerij bleef gespaard."
12 januari 1888 "Brand in de Brikettenfabriek van H.H. van Veen, Fock en Kuyper aan de Herenstraat. De brandklok luidde op het Raadhuis, de Kath. Kerk en het station."
14 augustus 1888 "Deze morgen brandde een groot gedeelte van de molenaarswoning (aan de Brinklaan) af. Dankzij de brandweer beperkte de brand zich tot een gedeelte van het uit hout opgetrokken huis."
10 juni 1892 "In de nacht van donderdag 9 juni op vrijdag barstte even na middernacht een hevige brand uit in de boerderij van Marten van den Berg (Spiegelstraat). Weldra woedde het vuur zoo hevig , dat de toegesnelde brandweer niet kon beletten dat ook de boerderij van de weduwe van Manus Post vuur vatte. Al spoedig bleek dat beide boerderijen niet te redden waren. Alle omliggende panden hebben meer of mindere brandschade opgeloopen."
2 november 1894 "Brand in de Brikettenfabriek aan de Heerenstraat. Een der bergplaatsen stond in lichter laaie. Door het beslist optreden door het personeel der chocoladefabriek (Bensdorp) had de gemeentebrandweer eene gemakkelijke taak en was het vernielende element snel bedwongen."
29 januari 1895 "In de nacht van Dinsdag op Woensdag is de modezaak van H. Bus in de Nassaulaan (hoek Nassaustraat) totaal afgebrand. Er is niets gered. De bewoners hebben er ternauwernood het leven afgebracht."
20 augustus 1896 "Feest van het 100 jaar zelfstandig bestaan der parochie en wijding der nieuwe klokken.
Om 7 u 30 's avonds trad Crescendo opnieuw op in de muziektent, verlicht met een groote ster tusschen de jaartallen 1796 en 1896. Hierna Bengaalsche verlichting van den torentop in verschillende kleuren en afsteken van vele vuurpijlen. Drieduizend vetpotjes langs de Brinklaan werden ontstoken van boom tot boom gespannen. De vlammende lijnen liepen van een fraaie eerepoort bij de Prinsenstraat tot een niet minder fraaie bij het Raadhuis. Die bij de Prinsenstraat toonde in transparant een afbeelding van de toren.
De vreugdetonen werden onderbroken door de brandklok (van de nieuwe toren).
Ondanks dat de brandweer met haren bluschmiddelen spoedig aanwezig was brandde een met riet gedekte boerderij van de weduwe Krijnen (aan de Mariastraat) geheel af. Een der belendende perceelen werd aangetast, maar bleef behouden. Later werd verklaard dat de oorzaak was een der vuurpijlen."
Geraadpleegde bronnen:
- Die van Lage Bussum, door J.V.M. Out, Uitg. Kerckebosch - Zeist 1976
- De Geschiedenis van een Honderdjarige, door A.N.J. Fabius, Uitg. Wed. G.M. Märckelbach - Bussum 1917
- Dagblad De Gooi- en Eemlander, jrg. 1872 t/m 1899.