Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum 15/3 (december 1999) pag. 77-86


De Waschkoning

Ina de Beer

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

Mijn opa was Lambertus de Beer, de oprichter van 'Stoomwasscherij De Waschkoning'. Hij werd op 13 april 1855 in Bussum geboren. Op 10 mei 1881 trad hij in het huwelijk met Johanna Bus, die op 11 augustus 1855 eveneens in Bussum was geboren. Het echtpaar vestigde zich in Naarden, waar zij in 1881 op de Schapenmeent bij molen De Hoop (tegenwoordig is hier de wijk De Keverdijk) een kleine wasserij opende. Door hard - heel hard - werken werd uitbreiding van de wasserij noodzakelijk. De Gooi en Eemlander bericht op 11 maart 1893, dat de bouw van een stoomblekerij aan de Landstraat 302 werd aanbesteed. De in Leiden woonachtige aannemer H.D. Meijer kreeg de opdracht tegen een aanneemsom van f 16.300,--. De aanduiding Landstraat 302 werd omstreeks 1900 vernummerd in Landstraat 66. Tenslotte is het huisnummer veranderd in Lammert Majoorlaan 50.

Lambertus de Beer en zijn vrouw gingen naast de wasserij wonen op nummer 52. Er werden vijf kinderen geboren: twee meisjes en drie jongens. De meisjes zouden later intreden in het klooster, respectievelijk in Heerlen en in de Lage Vuursche. De drie jongens volgenden later hun vader op als eigenaar van De Waschkoning.
Johanna de Beer-Bus overleed in Bussum op 8 april 1931. Lambertus de Beer overleed op 81-jarige leeftijd in Bussum op 2 augustus 1936.

Ik wil, als één van de vele kleinkinderen van Lambertus de Beer, proberen een beeld te geven van hoe het er vroeger aan toe ging in de wasserij; en niet alleen in de wasserij, maar ook bij de strijkafdeling, de mangel en, zeker niet te vergeten, de 'plaktafel'. Enkele familieleden waren bereid hieraan een bijdrage te leveren. 

        
 
Lambertus de Beer en Johanna de Beer-Bus.

Het begin

Om een beschrijving te geven van Lambertus de Beer citeer ik uit een krant uit 1936 onder meer het volgende: "Lambertus de Beer pakte de zaken flink aan, daarbij kranig gesteund door zijn drie zoons: Hendrik (mijn vader), Bertus en Gerrit. Bussum was toen nog een bescheiden dorpje en de Gooistreek schaars bewoond. Daarom moest men er op uit trekken, ver weg, zelfs naar Amsterdam, Haarlem, Utrecht en Amersfoort. Maar hij wist van doorzetten en huldigde daarbij het standpunt dat de klant vóór alles ging. Daaruit is het dan ook te verklaren, dat 'De Waschkoning' thans, na meer dan een halve eeuw bestaan, verschillende families tot klant heeft, die reeds van de oprichting der zaak af, hun wasch aan haar toevertrouwen. Dit typeert den ouden heer De Beer: oer-degelijk en solide..." 

Kind in bad

Vaag herinner ik mij dat ik wel eens in de wasmachine gewassen ben. Na gesprekken met enkele familieleden bleek dit juist te zijn; ook zij waren vroeger in de wasserij gewassen. Mijn oudste zuster Jo vertelde: "Ik werd op zaterdagmiddag door vader in de wasmachine gezet en door hem gewassen, afgedroogd en weer aangekleed. Ik was toen 6 of 7 jaar. Ook heb ik in de wasserij op een herenfiets leren fietsen."

Opa, L. de Beer, woonde náást de wasserij op nummer 52 en enkele van mijn broers en zusters en ook ik zijn geboren in het huis er naast aan de Lammert Majoorlaan 54. Mijn broer Henk: "Op zaterdagmiddag moest ik van moeder, na het eten en spelen, de voortuin aanharken. Omdat ik vuil geworden was, werd ik daarna in de wasmachine gewassen. Om mijn haar te blonderen smeerde ik er chloor in..."

Omdat de wasserij op zatermiddag gesloten was, stonden alle machines stil en was er geen gevaar. Het in de wasmachine voorradige water was uiteraard warm.
Mijn broer die in Californië woont en tijdens zijn bezoek aan Bussum op bezoek kwam, vroeg ik ook naar zijn herinnering. Hans: "Ja, het is waar, want ik herinner mij dat vader de twee kleppen van de wasmachine opende voordat een van ons er in werd gezet." 

      
Stoomaandrijving
 

Stoomaandrijving

De naam Stoomwasscherij De Waschkoning geeft al aan, dat het bedrijf voor de aandrijving van de machines gebruik maakte van stoom. Die werd opgewekt door een stoomketel. De aandrijving vond plaats door de combinatie van een stoomketel en een stoommachine. 

De stoomketel

De stoomketel was een horizontale, cilindrische ketel gevuld met water dat op een diepte van 20 meter uit de grond werd gepompt. Hij was ongeveer 8 meter lang met een diameter van ongeveer 3 meter. Aan de voorkant zaten twee deuren waarachter zich twee lange vuurkanalen bevonden. In deze zogenoemde 'vuurgangen' werd vuur gestookt en de constante hitte hiervan verwarmde het water in de ketel. Bij een temperatuur boven de 100 graden Celsius gaat het water koken en verdampt tot stoom. De stoom kan dan in een stoommachine worden omgezet in aandrijfkracht voor de vele machines.Het vuur werd gemaakt door hout en mot (zaagsel en fijne houtkrullen) aan te steken. Daarna werd het vuur met kolen brandend gehouden door Bep Bogaard, de stoker en machinist.
De in de stoomketel opgewekte stoom werd door een buis naar de stoommachine geleid. Op de stoomleiding was een fluit gemonteerd. Met deze stoomfluit kon men met een schel, hoog en lang signaal aangegeven dat de schafttijd of de werktijd begon of eindigde.  

      
 
(1953): wasserij De Waschkoning, Lammert Majoorlaan 50.

De stoommachine

Een stoommachine bestaat uit een cilinder, een zuiger en een krukas. De opgewekte stoom komt via een buis in de cilinder; omdat dit een gesloten ruimte is, wordt de zuiger weggedrukt. De zuiger is aangesloten op een krukas die bevestigd is aan een vliegwiel. Op deze manier kan de horizontale beweging van de zuiger worden omgezet in een draaiende beweging. Op dat moment wordt de stoomtoevoer afgesloten en wordt de stoom overgeplaatst naar de andere kant van de zuiger. Hierdoor wordt de zuiger terug in de cilinder geduwd en kan het hele proces zich herhalen. Een stoomlocomotief werkt op hetzelfde principe van deze heen en weer gaande beweging. Dit kon dag en nacht zo doorgaan, zo lang vuur en water aanwezig was.

Het regelmatig draaien van de stoommachine - en daardoor van de aangedreven machines - werd geregeld door een regulator waaraan twee grote, ronde ballen zaten die door de middelpunt vliegende kracht de stoomtoevoer regelden.

Het vliegwiel had een diameter van ongeveer 3 meter, om een regelmatig draaiende kracht te ontwikkelen, en was op een as bevestigd. Op deze as zaten ook meerdere kleinere wielen om hiermee de machines in diverse ruimten van het gebouw aan te drijven. Met behulp van leren drijfriemen konden verschillende wasmachines, centrifuges en mangels in werking worden gehouden. En zo was stoom omgezet tot een sterke, draaiende kracht.

Een gedeelte van het opgepompte water werd opgeslagen in grote reservoirs op zolder om te gebruiken in de wasmachines. Een deel van de stoom werd gebruikt om de was te drogen in de coulissen en voor de mangel; ook de grote handstrijkbouten werden door middel van stoom verwarmd. 

      
(ca. 1925): de wasserij met achterin bij de centrifuge de heer
Bauland, de jongen rechts is Bep de Beer.
 

De plaktafel

Als het wasgoed gewassen was, werd het in waskarren overgeladen en naar de centrifuge gereden. Het wollen goed werd in de wolwasmachine gedaan. Daarna werden de volle waskarren naar de 'plaktafel' gereden, waarop het wasgoed werd uitgespreid. De plaktafel was een groot houten blad op schragen.  Bij de plaktafel stond het personeel klaar om het wasgoed te 'plakken'. Dit plakken hield in, dat elke zakdoek, servet, theedoek, handdoek etcetera eerst werd uitgeslagen en met de handen gladgestreken met de zelfkant naar boven. De bedoeling hiervan was, dat er geen kreukels en vouwen meer in het wasgoed zaten. De stapels 'geplakt' wasgoed werden daarna naar de mangel gebracht.

Nadat ik in 1943 mijn mulo-diploma had behaald, had ik nog geen baan. En hoe kan het ook anders, ik moest helpen in de wasserij. Aan de plaktafel heb ik geen prettige herinneringen, zo eentonig. Maar ik werd er voor betaald. In de winter als het koud was, stond ik ook wel achter de mangel en dan voelde ik de warmte van het wasgoed dat er uit kwam om te worden opgevouwen.

Het werd al gauw mijn gewoonte om, voordat ik naar mijn werk in de wasserij ging, bij groenteboer Taling aan de Landstraat 124 een appel te kopen. Uiteindelijk werd ik als lokettiste bij de PTT aangenomen. 

De mangel

De mangel had een breedte van circa vijf meter en een middellijn van ongeveer een meter. De mangel was een cilinder met gaatjes, te vergelijken met de gaatjes in een centrifuge. De cilinder was omwikkeld met gelig vilt en over het vilt zat ter bescherming een ecru-kleurig laken, dat het mangellaken werd genoemd. Die cilinder draaide binnen een halve cilinder die werd verwarmd door stoom, te vergelijken met een strijkijzer. Het vocht in het wasgoed werd door het vilt en de gaatjes aan het wasgoed onttrokken en afgevoerd naar buiten. Met het resultaat, dat het wasgoed droog en gestreken werd. Het mangellaken was van een zeer sterke kwaliteit en werd geleverd door een textielfabriek in Twente. Omdat ik aan mijn linnenuitzet werkte, adviseerde moeder mij het laken ook in Twente te bestellen. Op de voormalige Huishoudschool aan de Huizerweg 54 en ook thuis, heb ik op de naaimachine 12 lakens en 24 slopen gemaakt. En de 72 knoopsgaten in de slopen maakte ik met de hand.

De mangel was beveiligd door een beveiligingsbalk, die over de hele breedte liep op een hoogte van ñÿ30 centimeter van de grond. Indien nodig drukte men met een voet op die plank en zette zo de mangel stil. Men moest het niet wagen om de plank opzettelijk in te drukken en zo de mangel onnodig stil te zetten! Dan kon dat meisje rekenen op een fikse uitbrander. Voor de mangel stonden 3 tot 5 meisjes, en soms ook jongens, om het wasgoed in te voeren. Aan de andere kant stonden meisjes om het wasgoed op te vouwen. Om te voorkomen, dat het wasgoed door de hitte aan de cilinder bleef plakken, was een groot aantal kleppen bevestigd, die het wasgoed los maakten van de mangel. Want als je dat met de vingers deed, hield je pijnlijke vingertoppen over. 
Oom Gerrit had de leiding bij de mangel en voerde met een meisje de lakens in. Hij zag erop toe, dat het wasgoed van de ene klant niet werd verward met het wasgoed van een andere. Iedereen in de familie weet zich nu nog te herinneren wat hij dan riep: "Kláár die was, weg die was, nieuwe was..." Indien nodig, hielp oom Gerrit ook in de wasserij.

Mijn vader verpakte de was in manden of zakken. Na eerst aan de hand van het wasboekje van de klant te hebben geteld of de aantallen klopten, vulde kantoorjuffrouw J. Vlieg de prijs in en schreef de kwitantie uit. Van de wasmanden herinner ik mij, dat op Sinterklaasavond bij ons thuis zo'n met cadeautjes gevulde mand in de vestibule stond.

Vader pruimde graag tabak; dat was gebruikelijk in die jaren. Het kwam wel voor, dat ik bij groenteboer Poolman aan de Lambertus Hortensiuslaan een pakje pruimtabak van het merk BZK moest halen; 2½ cent kostte het. Dat bracht ik dan naar vader in de wasserij. Oom Bertus bezorgde met de bestelauto de manden en zakken met het schone wasgoed bij de klanten en zusterhuizen in het Gooi en omgeving en nam dan het vuile wasgoed mee terug. Op de beide zijkanten van de bestelauto waren een, door een diagonaal gescheiden, blauw en een wit vlak geschilderd. Over de blauw-witte vlakken stond de naam 'de Waschkoning'.
Ook bode Bor hielp met het bezorgen en ophalen van het wasgoed. 

     
 
De coulissen.

Coulissen

Er werd niet alleen gewassen voor particulieren, ook diverse zusterhuizen lieten het wasgoed bij De Waschkoning verzorgen. Zo werd onder meer gewassen voor:
1. De zusters van Onze Lieve Vrouw van Huize Sint Joseph, Eslaan 1 in Bussum.
2. De soeurs en pensionaires van pensionaat Mariënburg (Zusters van Onze Lieve Vrouw), Brinklaan 82 Bussum.
3. Het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam.
4. Het Sint Elizabeth Sanatorium in De Lage Vuursche. Een dochter van Lambertus de Beer was hier moeder-overste onder de kloosternaam moeder Marie Matthea.
Het door de zusters gemerkte wasgoed werd eerst gewogen op een bascule en daarna gesorteerd op wol, jaeger en overig goed. Vervolgens kon het wassen beginnen. Na het wassen werd de was op de plaktafel door het personeel behandeld en gemangeld.

Omdat de zusters kleding droegen, gemaakt van diverse stoffen, werd gebruikt gemaakt van de coulissen. De coulissen waren uitschuifbare, ijzeren panelen waaraan aan de achterkant op verschillende hoogten ijzeren stangen waren bevestigd. De panelen konden worden uitgetrokken om het wasgoed over de stangen te hangen. In de coulissen waren op de grond geribbelde buizen aangelegd die verwarmd werden. Als de coulissen dan vol hingen, werden de panelen dicht geduwd en kon het droogproces beginnen.

Mijn broer Fons weet nog dat hij als ongeveer 10-jarige naar de wasserij ging, vooral als hij het koud had. Om zich te warmen had hij een oplossing gevonden. Ongemerkt trok hij één van de coulissen open en door zich aan de ijzeren stangen vast te houden kon hij zich warmen aan de geribbelde buizen. Op mijn vraag of hij wel eens betrapt is, zei hij: "Ja zeker, dan kreeg ik een waarschuwing, maar later probeerde ik het toch weer." 

De coulissen werden gebruikt om kleding te drogen die niet gemangeld kon worden vanwege de dikte van de stof. Manchester werkbroeken, overalls en verpleegstersschorten en ook de kleding die in de winter door de zusters werd gedragen, werden door het personeel over de ijzeren stangen gehangen. In de coulissen werden de flanellen hemden, de jaeger borstrokken en de wollen onderjurken gehangen. Deze kledingstukken werden door de zusters voornamelijk in de winter gedragen. Ook witte broeken van keper, waarvan de broekspijpen tot op de knie reikten en door bandjes naar achter werden vastgeknoopt, alsmede de lange zwarte katoenen rokken werden in de coulissen gedroogd.

Dat de onderkleding van een zeer degelijke kwaliteit was, had een reden. Want in de jaren dertig was er geen centrale verwarming en de zusterhuizen en kloosters waren ruim en groot; en daarom moeilijk te verwarmen.

De manchetten en boorden werden na het wassen eerst gesteven en daarna gestreken. Omdat ik vanaf 1937 tot de oorlog op pensionaat Mariënburg verbleef, herinner ik mij dat de wit gesteven kraagjes erg konden schrijnen in mijn nek. 

Nachtmutsjes

Na tientallen jaren weet een familielid zich nog te herinneren hoe de nachtmutsjes van de eerwaarde zusters na het wassen werden behandeld. Zij heeft dit vroeger als een 'ramp' ervaren. De mutsjes, die door de zusters 'sÿnachts werden gedragen, werden gewassen in een wit katoenen net om te voorkomen dat de bandjes in de knoop raakten. Maar dat lukte niet altijd en daarom werd een stapel nachtmutsjes boven de plaktafel heen en weer geschud in de hoop dat de bandjes los kwamen. Een tijdrovend karwei dat ergernis tot gevolg had. Daarom werd er niet al te zachtzinnig met dit wasgoed omgegaan en veelal werden de bandjes los getrokken. Dat bezorgde de eerwaarde zusters weer herstelwerk. 

      
De strijkinrichting.
 

De strijkinrichting

Er waren ongeveer zeven strijktafels, ze werden met gas verwarmd. Op twee daarvan zat een strijkapparaat dat speciaal vervaardigd was en dat zó zwaar was, dat die door middel van drijfriemen mechanisch heen en weer werd bewogen. De strijksters konden het strijkapparaat met een hendel bedienen. Wasgoed dat in de coulissen was gedroogd, werd met de strijkapparaten gestreken of geperst. 

Klas in de plas

Als kind ging mijn jongste broer Fons uit school wel eens in de wasserij kijken naar de draaiende wasmachines en de centrifuges. Hij vond het spannend om te zien hoe de klep aan de onderkant van de wasmachine werd geopend als de was klaar was. Want dan stroomde het water richting de vele gootjes. Maar zó veel water ineens konden die gootjes niet verwerken. Dat wilde hij de meester van zijn schoolklas laten zien. Toen Fons aan vader vroeg of de meester en de leerlingen van de vijfde klas mochten komen kijken, vond hij dat goed.

Om de kortste weg naar de wasserij te nemen, liepen zij over het schoolplein van de Sint Aloysiusschool naar de ñÿ2 meter hoge muur die om het schoolplein stond. Door enkele inhammen in de muur konden zij er over klimmen. Vol aandacht keken zijn klasgenootjes naar de draaiende trommel van de wasmachine. Toen na afloop de klep aan de onderkant van de machine werd geopend schrokken zij, want zij stonden opeens in grote plassen water met als gevolg dat zij drijfnatte schoenen en voeten kregen.

Mijn herinnering aan de wasserij is het monotone geluid van de drijfriemen die de machines draaiende hielden, én natuurlijk die gootjes die het water moesten afvoeren.
Toen ik omstreeks 1934 als achtjarige uit de Sint Agnesschool aan de Brinklaan 40 kwam, liep ik over de ijzeren brug, de Simon Hendrik Veerbrug, naar de wasserij om de kantoorjuffrouw gedag te zeggen. Maar als mijn vader met haar in gesprek was, mocht ik niet storen. Het ging mij om het dropje dat zij mij altijd gaf. 

Warm water

Een nu 82-jarige Bussumse heeft ook haar herinnering aan De Waschkoning. Veertien jaar was zij toen zij als plakster werd aangenomen. Dat was in 1931 en zij heeft mijn opa nog gekend. Voor circa f 4,50 per week werkte zij van 8 tot 12 uur, dan was het 'schaft'. En als de stoomfluit weer ging, betekende dit dat het één uur was en plakte zij verder tot 6 uur. Ook op zaterdagmorgen werd er gewerkt.

Een bewoonster in de omgeving van de wasserij vertelde mij eens, dat zij voor haar moeder een emmer warm water in de wasserij moest kopen voor 10 cent. Ook deze 82-jarige Bussumse wist zich dit te herinneren. Achter in de wasserij kon warm water worden gekocht.

Er waren twee droogblekers in de wasserij werkzaam: Bauland en Schimmel. Bauland was een zoon van M.H. Bauland, de koster van de kerk van Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand, tegenwoordig kortweg de Mariakerk geheten, beter bekend als de Koepelkerk aan de Brinklaan 40. Die droogblekers wogen het wasgoed eerst op de bascule om het daarna te sorteren. Zij namen het wassen en centrifugeren in de wasserij voor hun rekening. Daarna namen zij het natte wasgoed op een transportfiets mee naar huis, om daar de was te drogen en te strijken. 

Het einde

In het begin van de oorlog 1940-1945 kon nog probleemloos gewassen worden, maar gaandeweg werd het moeilijker. Er kwam gebrek aan kolen, zeep en benzine. Toen werd voor het transport van de was gebruik gemaakt van een hout/gas-generator en later van paard en wagen.

Een familielid weet zich te herinneren, dat het bedrijf uiteindelijk één jaar heeft stilgelegen. En mijn broer Fons vertelde, hoe in dat jaar van de oorlog als broodwinning flessen bleekwater werden verkocht. Een langwerpige zinken bak werd gevuld met water waaraan een hoeveelheid chloor werd toegevoegd. Aan de onderkant van die bak waren diverse gaten geboord om er flessen onder te plaatsen, die dan zo gevuld konden worden voor de verkoop.

Enige tijd na het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam de distributie van kolen en zeep weer op gang en kon de wasserij zijn cliënten weer van dienst zijn.
Maar het noodlot sloeg daarna twee maal toe. In de Brandwacht, Corpsblad van de Vrijwillige Brandweer te Bussum, is het volgende te lezen: "Op 20 februari 1951 kwam een melding binnen van een stoomontwikkeling in de Lammert Majoorlaan bij De Beer. Het bleek dat vodden op de stoomleiding werden gedroogd. Om niet opgeloste redenen had dit afval vlam gevat."  Een jaar later meldt de Brandwacht, dat er op 31 oktober 1952 brand is geweest in het ketelhuis van wasserij De Beer, Lammert Majoorlaan 50. Herstel van het bedrijf werd daarna niet meer toegestaan, in verband met het gevaar dat het bedrijf opleverde voor de hier aan de achterzijde bijna aangrenzende R.K. St. Aloysiuschool aan de Vossiuslaan 17.

Na ongeveer 73 jaar kwam er een einde aan het bestaan van 'Stoomwasserij De Waschkoning'. Het bedrijfsgebouw werd verkocht aan het Verwarmings- en Stooktechnisch Bedrijf A. Merkx, dat het geheel verbouwde. Door wie en wanneer de schoorsteenpijp werd gesloopt, heb ik niet kunnen achterhalen.

Het is al een keer of vier voorgekomen, dat men mij in het dorp aansprak over de wasserij. Het blijken dan mensen te zijn die mijn vader, oom Gerrit en oom Bertus hebben gekend. "Ik kan wel zien dat u er een van de wasbeertjes bent", zeiden zij. En nog niet zo lang geleden groette een onbekende meneer mij met: "Dag, mevrouw De Beer". Ik zei, dat ik ook wel wilde groeten, maar hem niet niet kende. Hij antwoordde: "Ik kan toch zo zien dat u een dochter bent van Hendrik de Beer van de Mecklenburglaan. Ik sprak altijd van: de wasbeertjes." Dat vond ik best leuk om te horen.

Met dank aan mijn familieleden en M.J.M. Heyne.