Contactblad Historische Kring Bussum 20/3 (december 2004) pag. 8-14
Het melktransport in vroeger tijden
Harry Klein
Klik hier voor de pdf van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
De veehouder heeft in het Gooi in vroeger tijden bij het transport van melk van verschillende middelen van vervoer gebruik gemaakt. Hij vervoerde de melk vanaf de Meent in emmers die aan een juk hingen; in tonnetjes die door een ezel, voorzien van een ezelsjuk, werden gedragen; een ton op een kruiwagen of in tonnen die per hondenkar, ezelskar hittenkar werden vervoerd.
Het melkmeisje op het Wapen van de
|
Emmers aan een juk
Een prachtig voorbeeld is het Gemeentewapen van Huizen. Dit Wapen werd in 1816 geregistreerd en toont een melkmeisje met twee emmers aan een juk. Vroeger was men van mening dat vervoer van melk in emmers met juk de kwaliteit van de melk ten goede kwam. Vooral als men van de melk kaas wilde maken.
Anderen vonden dat maar onzin, want hoe moest het dan als men van de Meent kwam met meer melk dan men in emmers kon dragen? Dan telde de kwaliteit van de melk kennelijk niet meer en ging men met een kruiwagen met daarop een grotere ton of melkbussen aan de gang.
Hoewel de jukken en emmers meestal van het eenvoudige onversierde genre waren, bezaten sommige (heren)boeren een exemplaar dat de moeite van het bekijken waard was. Als bijvoorbeeld de meid door het dorp liep met het juk met de glimmend geschuurde koperen ketting en sierlijke koperen haken, waar de blank geschuurde emmers aan hingen, trok ze veel bekijks en misschien wel veel kopers ook. Ik bedoel natuurlijk kopers voor het juk. Wie weet was de struise deerne al even begerenswaard. In de regel waren de jukken boerenblauw en soms groen geschilderd aan de ‘bolle’ zijde en boerenrood of wit aan de ‘holle’ zijde. De emmers waren van hout en blank geschuurd; indien geschilderd dan meestal groen en rood van binnen. Zinken emmers werden niet gebruikt omdat zink de melk ongunstig beïnvloedt. Op sommige jukken werden initialen en jaartallen geschilderd of in de jukken uitgesneden.
Over emmers en jukken gesproken; een aardig staaltje van Goois bijgeloof wil ik u niet onthouden. Vele Gooise boeren dachten er niet over om ‘over de hengel’ (hengsel aan de emmer) te gaan melken. Deze boeren klapten dus eerst het hengsel naar zich toe om daarna de melk over de ‘kale’ rand in de emmer te laten stromen, daarmee aantonend dat zij de rechtmatige eigenaar van de melk en baas over het hengsel waren. Overigens zou dit ook een veiligheidsmaatregel kunnen zijn. Een slaande koe zou anders de emmer aan het hengsel mee kunnen nemen.
Vervoer door ezels
In Laren, Huizen en Blaricum gebruikten de boeren later ook de ezel met juk voor het vervoer van de melk. In de andere Gooise gemeenten kwamen vrijwel geen ezels voor, althans geen ezels in de betekenis van: het dier. De meeste ezels werden door de boeren doorgaans voor één seizoen gehuurd bij de stalhouders in Amsterdam. Daartoe togen een aantal boeren in het voorjaar naar de hoofdstad en huurden de ezels daar voor de somma van tien gulden per seizoen, welk bedrag bij het terugbezorgen van de ezels werd betaald. De kudde ezels voor zich uit drijvend keerden de boeren Gooiwaarts. Ze gebruikten vanzelfsprekend onderweg bij een aantal aanlegplaatsen menigmaal een ‘beste borrel’ en kwamen met vele nieuwtjes uit de hoofdstad thuis. Ja, wie verre reizen doet kan veel verhalen. Zij vertelden van de stalhouders die met melkgevende ezelinnen door de stad ventten en de melk aan de deur verkochten en voor de ogen van de klanten de melk ‘tapten’.
De ezel wist zelf de weg naar de Meent te vinden.
|
Niet alle boeren togen naar Amsterdam; meestal werd van tevoren onderling afgesproken wie er dit seizoen heen ging. Deze boer nam dan voor een aantal collega's ezels mee en zo ‘beheerde’ een enkele boer wel tien tot vijftien ezels. Kunt u zich voorstellen hoe de grote kudde ezels zo uit Amsterdam kwam en hoe de boeren deze kudde voortdurend in bedwang moesten houden, vooral bij de diverse aanlegplaatsen voor de ‘beste borrel’. Aan het einde van het seizoen ging de kudde ezels weer richting Amsterdam, waar dan afgerekend werd met de stalhouder.
De boer had wel de plicht om goed voor zijn ezel(s) te zorgen, dat sprak voor zich. Goed, we gaan op stap met onze brave langoor. De boerenknecht of de dochter van de boer zette de ezel het juk op de rug, haalde de buikriem en de achterriem wat aan en dan wierp hij of zij de tonnen met de oren op de haken van het juk. Naast de twee tonnen, twee zogenaamde stopdoeken en twee kurken stoppen, voerde de ezel ook een houten emmer, een trechter, een houten napje en een flinke snee roggebrood, een pen en een ketting of touw mee. Het “vort” weerklonk en de ezel begon zijn tocht naar de Meent. Gewapend met een stok om langoor soms wat aan te porren gingen de vrouwen op weg naar de koeien. Zo ging dat tweemaal daags.
Het was in het bijzonder de taak van de boerendochters om met de ezels te gaan melken; alleen bij slecht weer werden zij vervangen door de boerenknechts. De ezels wisten ook in het stikdonker de weg, wat vooral belangrijk was in de oktober- en novemberochtenden, als men geen hand voor ogen kon zien. Men hoefde de ezel maar blindelings te volgen; die vergiste zich nooit. Door het drassige land, waar door gebrek aan wegverharding geen wagen of kar kon rijden, trippelden de hoefjes van de ezel en al zakte hij soms tien centimeter in de blubberige bodem, toch speelde hij het klaar om soms met 80 liter melk in de tonnen in een regelmatig tempo zonder rusten naar huis te lopen.Na een wandeling naar de koeien werden de tonnen afgehaakt en op de grond gezet. Ton tegen ton en de stoppen rechts en links om omkantelen naar de buitenzijde te voorkomen.
Even uitrusten, terwijl de koeiengemolken werden |
Als het melken voorbij was, ging de nap in de melkemmer, dronken de meiden melk en aten het meegebrachte roggebrood op. Intussen had de ezel aan de ketting of aan een touw gepend gestaan en wat gegraasd. Dan ging dat touw los van de halster en werd het bevestigd aan een der jukzijden. Strak stond nu het touw tussen pen en juk en snel maakte de meid daarvan gebruik om de zware volle eerste ton aan de andere zijde vast te haken. Zou het juk niet door het touw worden vastgehouden, dan zou het van de rug naar de buik glijden. Hierna werd de andere ton vastgehaakt. Vervolgens werd het touw losgemaakt en ging men op huis aan.
Tijdens het melken werden de ezels meestal vastgezet. Soms echter liet men ze los lopen en dan bestond de kans dat onze grijze vriend een heel eind verder moest worden opgehaald. Het kwam wel eens voor, dat een boer zich versliep en later dan de anderen op de Meent kwam. Dan hadden de andere melksters inmiddels zijn koeien gemolken en had hij de melk maar voor het ingieten. Er was veel gemeenschapszin in die vroegere dagen.
Het ezeltonnetje was blauw, soms groen of roodbruin geschilderd; de ijzeren bandjes of hoepels werden zwart beschilderd. Het iepen- of beukenhouten juk bestond uit een soort ruw houten zadel met ijzeren haken met dikke knoppen. De kleur van het juk was van licht tot zeer donker grijs, maar ook soms geheel onbeschilderd. De ezel werd voorts zonder juk gebruikt voor het vervoer van zakken graan naar en meel van de molen. Het gebeurde wel eens dat een ezel op weg naar de Meent op hol sloeg. In dat geval week hij nooit van de gebruikelijke route af. Menige boerendochter vond deze deugniet dan geheel bezweet bij de koeien terug, maar........ zonder tonnen.
De Gooise boeren (en meisjes) gingen vroeger zingend op huis aan. ‘s Avonds, als men na het melken terugkwam van de Meent, klonk overal gezang. Het bij het melken ingeschakelde vrouwelijk element zal daaraan niet vreemd zijn en omdat de ezels beladen waren met de gevulde tonnen melk, ging dit niet meer met de vlotte gang van de heenweg, maar in een traag tempo.
Vervoer met de kruiwagen
De boerenkruiwagen is in 't Gooi veel gebruikt om er melk mee te vervoeren. De kruiwagen werd vanzelfsprekend geduwd, maar vaak werd er ook een hond voor gezet om te helpen trekken. Op de kruiwagen lag dan de ton. Verscheidene boeren hadden twee ijzeren haken ‘op de bok’ waaraan de melkton flink naar voren werd opgehangen. Dat scheelde een stuk bij het kruien! De ton die op de kruiwagen stond was veel groter dan het tonnetje van een ezelsjuk. Vooral als de boer de melk niet met een juk en emmers kon halen, omdat de koeien meer melk leverden dan de emmers konden bevatten, nam hij de kruiwagen met hond. De honden werden in borsttuigjes voorgespannen. Hondengareeltjes zijn er in 't Gooi nooit geweest.
Aan trekhonden kwam men heel eenvoudig. Men liet de honden maar aanfokken. Aan een minimummaat dacht men niet. Was een hond niet naar de zin, dan gaf men het dier heel eenvoudig aan een rondreizende marskramer die het wel wist te verhandelen.
Met de ezelskar uit melken
Het Gooise ezelskarretje, dat zo’n aardig voiture was met twee wielen en niet alledaagse trekkracht, is helaas geheel verdwenen. Het karretje had de vorm van een Huizer hondenkar. Terwijl in diverse Gooise gemeenten de ezelskar in die tijd populair was, vond merkwaardig genoeg deze ezelskar in Huizen geen aftrek. Men bleef daar vasthouden aan de hondenkar. Er zijn helaas ook geen of weinig afbeeldingen van een ezelskar.
Een hondenkar met de trouwe “Bello” |
De hond, ‘het paard der armen’
De hondenkar heeft in 't Gooi een bijzondere populariteit genoten. Vooral in Huizen waren er veel en toen men in andere gemeenten al lang tot andere vervoermiddelen was overgegaan, bleef men in Huizen de hondenkar trouw. In Huizen waren ook zeer veel honden, waardoor vele misstanden ontstonden: men gebruikte de hond slechts als een gebruiksvoorwerp; hij kreeg alleen de restjes eten en werd nauwelijks verzorgd. En voldeed de hond niet meer, wel dan ..… vult u zelf maar in wat er met dit dier gebeurde.
De hondenkar bestond uit een eenvoudige, stevige getimmerde vierkante bak. De bak rustte op een as met twee wielen. Vele hondenkarren hadden een plankje op het zijbord van de bak, juist boven de wielen. Op dit plankje kon de boerenknecht onder het rijden plaatsnemen. Aan de twee boompjes trok bijna altijd één hond, ingespannen zonder gareel, doch met een borsttuig. Steunijzers kwamen aan de hondenkarrenboompjes aanvankelijk niet voor. Later werden zij bij gemeentelijke verordening verplicht gesteld.
De hondenkarren waren in 't Gooi meestal heel eenvoudig, maar in Huizen waren zij zeer speels van opbouw. Met de sierlijke hoog oplopende zijborden en het goed gesneden achterbordje (met prachtige versieringen als een molen of met initialen van de eigenaar) vormde het hondenkarretje een mooi geheel.
Als er op een stikdonkere morgen moest worden gemolken, bond de boer een touw achter de hondenkar en klonk het “vort bello”. Net zoals de ezel de weg naar de koeien vond en zelfs prompt bij de koeien van de baas stilhield, lukte dit de hond ook. Hij rook waar hij zijn moest. In het stikdonker hield de boer het touw dat hij aan de hondenkar had vastgemaakt, stevig vast en liet zich maar meetrekken.
Voordat er metalen melkbussen kwamen, ging in de hondenkar een melkton mee.
Een hittenkar van boer Nicolaas de Jong uit Blaricum |
Transport met een hittenkar
De hittenkar had de vorm van de huidige dresseerkar. De oudste hittenkar had een dubbele schulp, een op de gebruikelijke plaats en de andere zou men kunnen beschouwen als halve karrenkist. De bak van de kar was namelijk aan drie zijden dicht, tenzij men de achterwand, die aan de onderzijde op scharnieren draaide en aan de voorzijde met pennen aan kettinkjes gesloten werd, naar beneden openklapte. Om te voorkomen dat aan de voorzijde het gereedschap, zoals trechters en busdeksels, uit de kar zouden rollen, hadden de hittenkarren aan de voorzijde een gebogen karrenkistrand onder het zitbankje.
De hittenkarren uit Bussum en Naarden hadden scheve scheien, dat wil zeggen de scheien stonden niet loodrecht op de karbodem, althans de achterwand niet. De scheve scheien gaven aan het voertuig een minder stijf karakter.
De hittenkarren werden van onderen met vaste pennen in de gaten van de karrenwand gestoken. Dit moest op zodanige wijze gedaan worden dat het het evenwicht tussen de mensenlading voor op de kar en de volle melkbussen achter in de kar niet verstoorde.
Transport met een paard
Paarden kunnen niet tegen de dauw. Hitten wel. Zij zijn taaier dan een paard en konden het zware werk, vaak om drie uur ‘s morgens op pad en om zeven uur terug en ‘s middags eveneens van drie tot zeven uur, aan.
De capaciteit bij het melkvervoer
Een persoon vervoerde met juk en twee emmers ongeveer twintig liter melk. De geheel volle emmer kon twaalf liter melk bevatten, maar om morsen te voorkomen werd de emmer niet geheel gevuld en deed men er een plankje op om overspatten te voorkomen.
De ezel vervoerde twee tonnen met een totale inhoud van 60 tot 80 liter; dit was dus aanzienlijk meer dan met emmers.
Per hondenkar vervoerde men meestal een grote en een kleine ton: totaal trok de hond een lading van ongeveer 45 liter.
Per kruiwagen kon men een ton van 30 liter melk meenemen.
Met de hittenkar kon men gemakkelijk 4 tonnen van totaal 160 liter vervoeren.
Zo kunnen wij de evolutie van het melktransport ‘meemaken’. De vrouwen en kinderen die ‘te melken’ gingen, hebben heel wat afgesjouwd. In het bijzonder hebben de boerenvrouwen bij het melken en het melkvervoer een grote rol gespeeld en arbeid verricht waarvoor een krachtig gebouwde man zich niet behoefde te schamen. Het boerenleven was niet romantisch; het was keihard werken, van de vroege morgen tot de late avond en vakantie ????? Daar had men nog nooit van gehoord. Ja, de zondagen, Christelijke feestdagen en een bruiloft waren de enige dagen waarop het werk op een laag pitje werd gezet.
Enkele begrippen
Hit: Kleiner dan een gewoon paard en speciaal te gebruiken voor het melken.
Schulp: Een soort bak aan de voorkant van de kar waarin men zijn voeten met klompen kan plaatsen.
Schei: Verticale latten aan de zijkant en achterzijde van de hittenkar.
Bronnen
- H. Braber (1944) Melktransport in Gooi en Eemland
- Nico de Jong, Blaricum (adviezen)
- VVV-Huizen (Wapen van Huizen)
- Martin Heyne (overige illustraties)