Contactblad Historische Kring Bussum 20/2 (september 2004) pag. 35-45
Bussum en het beleg van Naarden 1813-1814
(het verhaal van Albertus Perk)
Martin Heyne
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
Twee onderschriften van foto's in dit artikel waren verkeerd geplaatst in de gedrukte versie (lees de rectificatie in het volgende nummer 20/3, pag. 2); hieronder zijn die correcties alsnog aangebracht.
De insluiting en het beleg van Naarden tussen november 1813 en mei 1814 is op meerdere manieren beschreven. De verslagen belichten in een aantal gevallen de krijgshandelingen van de belegeraars rond de stad, eindigend in een glorieuze overwinning en intocht in de stad. Anderen beschrijven de belevenissen van de belegerden en de Naardense burgerij, met de kwellingen van de beschietingen, het voedselgebrek en de overgave.
Van geheel andere aard is het verslag dat de jeugdige Hilversummer Albertus Perk schreef over zijn avonturen rond Naarden tijdens dat beleg. Hij is als zijn verhaal begint nog een jongen van 17 jaar en wordt 18 jaar in april 1814.
Het handgeschreven verhaal werd rond 1980 gevonden in het Streekarchief te Hilversum. Helaas is het nooit gepubliceerd, wat jammer is omdat het een heel boeiend beeld geeft over hoe de inwoners van de Gooise dorpen geconfronteerd werden met de oorlogvoering op zo korte afstand.
Met name de passages waarin het over Bussum gaat, zijn voor ons interessant en die wil ik u dan ook niet onthouden.
Kozakkenpost vóór Naarden op 8 december1813
|
De jonge Perk beschrijft eerst hoe de Hilversumse bevolking op gehoorsafstand, maar geen zicht hebbend op en nauwelijks geïnformeerd over wat er rond de vesting gebeurt, het van meestal wilde geruchten moet hebben voor hun nieuwsgaring.
Als treffend voorbeeld noemt hij gebeurtenissen op 4 december 1813. De Kozakken zijn die ochtend uit Hilversum vertrokken en het dorp is onbeschermd. Dan doet het gerucht de ronde dat Bussum door Franse soldaten wordt geplunderd. Dit leidt men af uit vee dat vanuit Bussum naar het zuiden wordt gedreven, wat vanaf de kerktoren te zien is. Ogenblikkelijk luidt men de torenklok en de burgers die zich op de Kerkbrink verzameld hebben, krijgen van de Maire (tijdens de Franse bezetting heette de Burgemeester Maire, red.) opdracht om zich te bewapenen. Dan schrijft Perk: "In een ogenblik waren bijna alle manspersonen uit Hilversum met geweeren, pistolen degens, sabels, pieken, messen aan stokken gebonden, greepen, spaden, bijlen, knuppels e.d. op het kerkplein en op de Groest bijeen, terwijl een veertigtal boeren en burgers zich gewapend te paard aldaar lieten vinden. Terstond werd er een bode naar Uitermeer en twee naar Utrecht te paard uitgezonden om militaire hulp te verzoeken. De (overige) ruiters werden naar Bussum en de hoogten gedetacheerd om van het gebeurde kennis te nemen en in tijds te verwittigen, terwijl schappen te voet in het dorp bijeen bleef om berigten af te wachten.
Inmiddels dat dit voorviel vloden veele vrouwen naar naburige plaatsen met de kinderen en pakkage. Meer dan 300 stuks vee werd in aller ijl het dorp uitgedreven."
In Loosdrecht en zelfs in Utrecht ging vervolgens het gerucht dat Hilversum geplunderd en uitgemoord werd, waarop een groep Nieuw Loosdrechters onder aanvoering van hun dominee te hulp snelde.
's Middags kwam men erachter dat het allemaal loos alarm was geweest. Wat er in werkelijkheid was gebeurd, was dat er een aantal uit Naarden gedeserteerde Fransen door Bussumse boeren waren gezien. Deze hadden toen uit angst voor plundering hun vee weggedreven en daarmee het geruchtencircuit in gang gezet.
De volgende dag kwamen in Hilversum en andere Gooise dorpen Pruisische Uhlanen (Lansiers te paard) aan ter bescherming. Die Pruisen vertrokken echter op 9 december naar Bussum en werden vervangen door Kozakken, die op de Groest gingen kamperen.
In eerste instantie was men blij met deze bescherming, maar al na een paar dagen begon de bevolking deze bezoekers als overlast te ervaren. Zij bleven nog tot 24 december in het dorp gelegerd. In die tijd vorderden ze bij de bevolking in 's Graveland en Loosdrecht hooi, haver en brood, dat met boerenwagens uit Hilversum moest worden opgehaald. Iets dergelijks zal de Bussumse bevolking ongetwijfeld ook meer dan eens meegemaakt hebben, zowel door de Fransen uit Naarden als ook door de Hollanders, Kozakken en Pruisen.
Op 19 december worden er mannen gerequireerd om onder Naarden graafwerk uit te voeren, want Perk meldt op maandag 20 december:
"De gerequireerde werklieden hebben j.l. nacht drie afsnijdingen gemaakt tusschen de poort van Naarden (de Utrechtse Poort) en huis van Jan Tabak. Zij mogten op de zwaarste straf niet spreken of hoesten. Het werk moest dus heel heimelijk gebeuren, omdat het binnen het schootsveld van de vesting was."
Twee dagen daarna deden de Fransen een uitval naar Bussum, ondersteund door kanonvuur vanaf het bastion Promers. Het schieten was in Hilversum te horen.
Albertus Perk vervolgde: "Woensdag 22 December. Des morgens vroegtijdig hoorden wij schieten. Ten 10 uren begaven J. Ravenswaay, G. Das en ik ons op weg. Nabij Trompenberg hoorden wij zoo sterk en druk schieten als wij nog niet gehoord hadden.
Koppels vee zagen wij uit Bussem en Krailoo herwaarts aandrijven. Wij gingen verder en kwamen aan de ingang van Bussem, waar wij zieke menschen en vrouwen agter het hout liggen vonden. Wij wilden het dorp ingaan, maar daar er burgers geprest werden om gekwetsten te dragen, gingen wij zijdewaarts af op den berg, waar wij voorleden week gestaan hadden. Na hier een half uur het schieten, dat toen wat verminderde, aangehoord te hebben begaven wij ons naar Bussum, waar wij den hr. Hoogbruin vonden.
De Franschen waren vrij sterk in getal uitgetrokken op Bussem, maar de Hollanders en Kosakken hielden bij 't Zwaantje stand en Franschen moesten terug deinzen. Tegenover den bakker waren kort voor onze aankomst drie Hollanders door een schot van de wallen met schroot gedood. Wij zagen hen liggen. Akelig waren zij getroffen. Het bloed zagen wij op de plaats daar zij vielen nog liggen en ik raapte er een kogel op".
Achterzijde van de bebouwing langs de Brinklaan,
|
Café 't Zwaantje stond aan de Brinklaan aan de ingang van Bussum vlak voor de Havenstraat, waar nu nr. 75 staat.
De schilder P.G. van Os, die als Officier van de Landstorm aan het beleg heeft deelgenomen, vertelt in zijn versie van het beleg:
"Alleen te Bussum zagen de officieren (van de Landstorm) en ook die der militaren in den omtrek gelegerd elkander somtijds aan het huis van de heer Besançon, welke daar tegelijk de functie van Burgemeester bekleedde en tevens een zeer goed locaal had, waar wij ons koffiehuis hielden. Eerst aan de zijde van Naarden, dan vervolgens te deerlijk gehavend, wierd hetzelve bij het hoofdkwartier verplaatst aan de zijde van Hilversum."
De bakker had zijn nering eveneens aan de Brinklaan, nu nr. 95. De bakkerij kwam er in 1764 en bleef in bedrijf tot 1953. (voetnoot *)
Wat vrijwel geen verslag ons laat weten vertelt Albertus Perk, namelijk dat de Prins van Oranje, de latere Koning Willem I, die kort ervoor op 2 december bij Scheveningen geland was uit Engeland, op 30 december in Amsterdam was en van daaruit dezelfde dag op inspectie kwam in ´s Graveland en ook in Bussum.
De bevolking van het Gooi werd bij de insluiting van de stad betrokken door het instellen van lokale Landstormgroepen. Albertus Perk werd ingedeeld bij één van de vijf Compagnieën in Hilversum. Dat gebeurde op 3 januari 1814 en ging gepaard met het nodige geharrewar uit ongenoegen over de officiersbenoemingen.
Als eerste actie moesten de Compagnieën zich op 7 januari naar Bussum begeven en Perk schrijft hierover:
"Ten 5 uren trok onze compagnie af. Wij marcheerden niet zonder gerucht het Naarder Eind uit. Op het eerste hoogt haalden wij de eerste compagnie in. Eindelijk voor het tweede hoogt aan de weg die van het Luie Gat op Huizen loopt (de Franse Kampweg), zagen wij de Laarders regtsaf slaan, en wij moesten ook halt houden. De 5e Compagnie onder bevel van Renke Knoet was op een dertigtal manschappen na, agter gebleven, wijl gemelde heer Overste goedgevonden had het bed te houden. Vierhonderd man was er dus van Hilversum. Nu ging het weder op een schreeuwen, woelen en aangaan, want hoplieden hadden natuurlijk op zulk een lange marsch hunne rotten en de rotten hunne hoplieden verlooren, en er verliep een geruimen tijd eer wij allen langs genoemde weg geschaard stonden. Nu was ieder in verwachting, vroeg of laat zijn lot te verneemen, en bereidde zich bij voorbaat tot een taai geduld. Zoo onverwacht de afmarsch geweest was, zoo onverwacht was de terugkeering.
Naauw hadden wij een kwartier gestaan toen wij berigt werden dat er contra order was gekomen, en dat wij weder thuiswaards konden trekken, en al had men op Naarden los gegaan kon er niet spoediger gehoorzaamd zijn, zoo dat wij vrolijk en wel ten 7 uren dorp weder introkken. De moed van de dappersten uit de Landstorm werd nu aan de heiningen en vensters van onze mede ingezetenen gekoeld, en ieder begaf zich na huis, waar hij met verwonderde blikken over de schielijke terugkomst verwelkomd werd."
Uit deze beschrijving blijkt duidelijk dat de krijgstucht en discipline nog ver te zoeken was.
Twaalf dagen daarna werden de Landstormers weer naar Bussum geroepen, waar zij Compagnieën uit Blaricum, 's Graveland en Eemnes ontmoetten. Perk vertelt hierover:
"Na nog een half uur ruim gewacht te hebben kregen wij alle order om naar de bergen ter linkerzijde van Bussem op te breeken. Wij kwamen daar aan en vonden er de Landstorm van Loosdrecht, 's Graveland, Kortenhoef, Ankeveen, Den Berg etc. zoo dat wij toen meer dan 2000 man sterk waren. Ettelijke onzer voornamen werden toen reeds door drank bedwelmd naar huis gebracht. Wij diverteerden ons in het eerst met elkander te bezoeken en te bezigtigen, maar weldra was dit vermaak geeindigd en de koude vooral aan de voeten begon ons geweldig te hinderen. Er kwamen wagens met hout. Wij verblijdden ons maar kort. Met moeite kreegen wij een paar vuren aan den brand, maar het gedrang bij dezelven was zoo groot dat men er niet van profiteeren kon. Nu hoorden wij dat het misschien wel avond worden zou eer wij tehuiswaard konden keeren en dit verwekte nieuwe verlegenheid. De meesten onzer hadden slechts eene kleine hoeveelheid proviand meede gebracht. Die was nu ten 10 uren reeds gebruikt, er was niets te koopen. De sterke drank en koude deden zulke uitwerkingen dat ik bevreesd werd ook nog eens voor spektakel te huis gebracht te zullen worden. Met ons tweeën besloten wij dan, hoewel allen terug gezonden werden, eene expeditie op Bussem te doen ten einde onzen honger te bevreedigen. Door gedurige omwegen gelukte het ons Bussem in te sluipen en bij den bakker ons eenigzints te voorzien. Wij wandelden nu Bussem in, bezagen alles eens, verwarmden ons bij de vuren en hoorden dat er Parlementairen in Naarden waren, en dat er op antwoord gewacht werd om het beschieten een aanvang te maken. Wij gingen toen weder reedelijk wel gemoed naar onze confraters terug en vonden alles nog in den vorigen toestand. Na hier weder een geruime tijd ons verveeld te hebben hoorden wij schoten. Niet lang daarna kregen wij allen orde om weder naar onze voorige standplaats te marcheeren. Dit geschiedde. Daar wij nu op een vlakke hei stonden nam de koude bij ons hand over hand toe en werd meer drank gebruikt. De Officieren gingen gedeeltelijk naar Bussem en de wanorde werd hoe langer hoe grooter, zoo dat er eindelijk gevochten werd, soms op drie plaatsen tegelijk. Sommige Officieren geraakten in de maling en het begon ieder zoo te verveelen, daar het herstellen der orde onmogelijk was, dat de manschap bij vijftien gelijk ging deserteeren met Luitenants, Wachtmeesters en de heele santekraam, terwijl het schieten nog eenige tijd voortduurde. Eindelijk te 4 uren kregen wij, getrouw gebleven na ons bijster verveeld en de grootste koude geleden te hebben, ons ontslag en kwamen met een vijfde van de magt waarmede wij uitgetrokken waren in het dorp terug. Na twaalf uren achtereenvolgens op de hei en in de koude en sneeuw van onder en van boven te hebben doorgebracht, met den wensch van nimmer weer tot zulk een harden togt van geen gevolg hoegenaamd te worden gerequireerd."
Regelmatig vertelt Perk dat er deserteurs uit Naarden weten weg te komen, maar dat ze niet goed durven, omdat men bang is dat ze door de belegeraars slecht behandeld zullen worden. Om die reden wordt op 3 februari de afspraak gemaakt dat deserteurs zich veilig kunnen melden op punten waar een groene vlag hangt. Een van deze plaatsen is de kapel in Bussum, waar een groene vlag vanaf het torentje wappert. Dat schijnt goed te functioneren, want op 24 februari zijn al 50 Hollanders uit Naarden overgelopen en hebben zich in Muiden respectievelijk Bussum gemeld.
Al die maanden sinds 10 november is er van een beleg van de vesting nog geen sprake. Rond de stad is een blokkade gelegd. Deze insluiting heeft alleen tot doel verdedigers uit te putten door te beletten dat zij nieuwe voorraden aangevoerd te krijgen. Daartegenover stellen de Fransen regelmatig uitvallen, waarbij voedsel, vee en brandhout wordt buitgemaakt Zulke uitvallen richten zich met name op Bussum, Crailo, Huizen, Muiderberg en een enkele keer Hilversum.
Over en weer is er in die maanden geschoten, maar dat levert afgezien van de nodige schade weinig op en de Fransen blijven weigeren de vesting op te geven. Per 11 maart neemt Generaal Kraijenhoff het commando over van Kolonel Van den Bosch en hij gaat er direct toe over de insluiting in een beleg om te zetten. Voor dit beleg zijn geschutsopstellingen nodig rond de stad. De boeren uit de omgeving die meehelpen met het uitvoeren van grondwerken verdienen hiermee één gulden per dag.
Op drie plaatsen legt men schansen aan. Het dichtst bij de vesting lag in het latere 'Prins Hendrikpark' op een heuvel bij de Rode Brug een opstelling voor zwaar geschut. De Rode Brug lag op de grens van Bussum met Naarden in de Brinklaan ter hoogte van de firma Mauritz. De andere geschutposten lagen op 'Berghuis' aan de Huizerstraatweg en de derde op het landgoed 'Kommerrust'.
De zware kanonnen waarmee men de vesting zou gaan beschieten werden vanuit 's Graveland aangevoerd. De Landstorm van Hilversum, Loosdrecht en 's Graveland werd ingeschakeld om de stukken over de onverharde wegen vanuit het depot in 's Graveland naar Bussum te brengen. We lezen hierover in het dagverslag van Perk, die inmiddels tot Officier was bevorderd, op 15 maart:
"Even na den eten kreeg ik berigt dat er negentig man van onze Landstorm met drie Lieutenants zich ten 4 uren naar 's Graveland moesten begeven om een kanon te vervoeren en dat het mijn deel mede zou zijn, daar er drie Lieutenants van huis waren.
Op het bestemde uur op de Kerkbrink gekomen vonden wij in plaats van negentig elf man, met welke wij dan na lang wachten optrokken en te 's Graveland aankwamen. Een twaalftal Hilversummers volgde ons echter nog, en wij maakten aan den Kolonel Van den Bosch rapport van de onwilligheid der overigen en vooral der Onderofficieren op wien voornaamlijk de schuld neerkwam en Zijn Ed. beloofde ons hierop acht te zullen slaan.
Na lang toeven vertrokken wij eindelijk met de Loosdrechters en 's Gravelanders circa honderd man sterk ruim 7 uren in den avond, aan ons hoofd hebbende de Kapitein P.G. van Os, geassisteerd door de Lieutenants Meyers, Streefkerk, Pekelharing, Ravenswaay en ik zei de gek. Sommige onzer waren met spaden en lijnen voorzien.
"Halfweg Bussem gekomen vonden wij een vier en twintig ponder vastgereden. Wij togen dadelijk aan het werken het gelukte ons vrij spoedig dezelve los te werken en in Bussem te trekken. Nu moesten wij op staanden voet weder naar 's Graveland. Bij den colonel gekomen, die zeer tevreden was over het volvoerde, kreeg men wij moe maar blij met onze ieder na eenig wachten een goede last te Bussem aan. De slok en wij gingen weder op weg. Aan het eind van 's Graveland vonden wij de vier en twintig ponders die nu nog moesten vervoerd worden. De Loosdrechters namen het voorste voor hunne reekening en wij waren er spoedig mede op weg. Maar wij arme Hilversummers en 's Gravelanders die het agterste moesten transporteeren zaten er droevig mede. Het stuk was zoo vast gevroren dat het volstrekt niet te bewegen was en eerst na een uur hakkens en tobbens werd het mobiel en wij gingen er mee heen. Maar het ging zoo boven-af dat Lieutenants, Sergeants en al den drommel moesten trekken als honden, schoon al de manschap zich wel kweet. Bij de twintig maal moesten wij halt houden. Het kanon stond dan voor een hoogt of zakte diep in de weg en alle mogelijke inspanning was nodig om het weder voort te krijgen. Aanhouden overwint ook hier en eindelijk half twee uren in de nacht kwamen wij moe maar blij met onze last te Bussum aan. De Loosdrechters waren reeds een half uur vroeger aangekomen en vertrokken. Van hier gingen wij naar huis op marsch, tevreden elkander, maar hoogst ontevreden over de kwaadwillige agterblijvers. Te 3 uren 's morgens kwamen wij in Hilversum en hadden (na een onafgebroken bezig zijn en hard werken in den nacht, van elf uren en een wandeling van vier uren buiten dat) geene slaapbollen nodig om gemakkelijk in te sluimeren."
Drie dagen daarna zijn er weer nieuwe kanonnen aangekomen, die eveneens van 's Graveland naar Bussum gebracht moeten worden en de Landstorm wordt opnieuw ingeschakeld. Albertus Perk vervolgt zijn verhaal:
"Vrijdag 18 Maart. Even na den middag kwam er order dat van ieder onzer compagnien 60 man ten 4 uren te 's Graveland moest komen. Door de inkwartiering bij de vorige onwilligen geleerd, namen alle onze sergeants en korporaals op één na hunne functien waar. De lieutenant van de 5e compagnie echter, weigerachtig gebleven zijnde, kwam er van dezelve niemand, maar Schoch en ik marcheerden met een goed getal op 's Graveland. Bij de Smitsbrug rangeerden wij onze manschappen en rukten met gesloten geleederen het dorp binnen. Na een wijl toevens bij de plaats van Hodson (Schaepenburgh) togen wij aan 't werk. De Loosdrechters namen een 36, de 's Gravelanders een dito en wij een vier en twintig ponder voor onze rekening en bragten ze zonder tegenspoed te Bussem. Wij keerden naar 's Graveland terug, kregen een borrel en vervoerden toen met ons allen de overgebleven vier en twintig ponder. 't Geen met zoo veel manschappen speelwerk was en zingende uitgevoerd werd. Te Bussem weder gekomen moesten wij ze nog verzetten en omkeeren en konden toen naar huis terug, waar ik ten half drie uren in de morgen aankwam, bij uitnemendheid tevreden over alle mijne manschappen, die met de meeste geschikte ijver en eensgezindheid hun werk haden volbragt."
Het is verbluffend om te ontdekken hoeveel werk die mensen bereid waren te verzetten voor een borrel.
Het werkje aan de Karnemelksloot tijdens het beschieten van Naarden in april 1814.
|
Uiteindelijk gaat men begin april 1814 dan toch over tot de echte belegering en beschietingen. Perk noteerde hierover:
"Maandag 4 April. 's Namiddags ten 4 uren moesten er volgens order van 's ochtends slechts 60 man schutters van onze bezetting naar Bussem vertrekken. Het uur gekomen zijnde kregen allen die zich hier bevonden last om op te trekken. Zelfs bleef er 't geen Donderdag j.l. nog niet gebeurd was, geen wacht over. Ook de scherpschutters marcheerden mede, zoo dat wij weder nieuwen moed op het begin van het bombardement kregen. En nu werden wij niet weder teleurgesteld. Reeds onder het afmarcheeren der schutters ten 5 uren in den avond nam de beschieting van onze zijde uit drie à vier batterijen een aanvang en duurde nu eens met meerdere en dan met minder levendigheid voort tot 5 uren in de morgen, in welks tijdsverloop zoo men zegt door de onzen 1800 schoten op de stad zijn gedaan. De batterijen bij het witte huis (Berghuis) en aan de Roobrug (Rode Brug) hebben het meest en die aan de Karnemelksloot het minste gevuurd.
De Landstorm van ’s-Graveland, 19 januari 1814.
|
"Uit Naarden werd ook aanhoudend geschoten. Van onze zijde zijn slechts twee of drie menschen gekwetst. Geen gering aantal nieuwsgierigen had dezen aanval van hier naar de heide en Trompenberg gelokt, waar men het vuur van ieder schot en het gaan en springen der houwitsers kon zien. De aanhoudende regen en het drijnzige weder was ons ongunstig."
De volgende dag gaat Perk weer in Bussum kijken, wat hij ongestoord kan doen omdat er niet wordt geschoten.
Over 7 april weet Perk te melden:
"Ten 5 uren in den avond kreeg onze geheele bezetting en de scherpschutters order om op te trekken. Swaving en ik ver(ge)zelden hen naar Bussem, waar wij met rondwandelen en speculeeren op Naarden vertoefden tot ruim 8 uren, wanneer men van onze zijde weder met het beschieten begon. Het weder was nu gunstiger en wij hadden in Bussem het heerlijkst gezicht op de stad en de in dezelve vallende houwitsers. Twee dezer vrienden uit de stad vielen digt bij ons neer en wij hoorden hen in den grond smoren. Ten 11 uren ruim verlieten wij Bussem, maar zagen nog tot 2 uren van dezen morgen het vuren van Trompenberg aan. Er is ongelijk veel meer geschoten dan Maandagnacht. Ook schoten de onzen thans uit 18 en toen uit 15 vuurmonden."
De beschietingen duurden een dag of tien. Medio april gaf de Koning het bevel om alle offensieve maatregelen tegen Naarden te staken en zich te bepalen tot een zuiver defensief. In Parijs had Napoleon op 13 april afstand gedaan van alle gezag en men hoopte dat dit voor de Franse bezetting spoedig voldoende reden zou zijn om hun verzet te staken. Een en ander is aanleiding om de zware stukken uit de aanvalsbatterijen terug te trekken. Deze taak wordt de Landstorm toebedeeld. De eigenzinnigheid van deze mensen is echter nog steeds aanwezig, want Perk meldt ons hierover op 16 april:
"Dezen avond kwam er hier order dat 50 man van de Landstorm te 's Graveland moesten komen ten einde het geschut weder uit 's Graveland te vervoeren.
Onze kapiteins hebben het wijs het besluit genomen om, zoo lang hen geen middelen worden gegeven om hun gezag te doen gelden, gene diensten te doen en hebben dus genoemde order aangenomen voor notificatie."
Vervolgens is het een aantal weken vrij rustig. De Fransen ondernemen nog een paar uitvallen om hun voorraden wat aan te vullen, maar worden telkens teruggeslagen. De Landstorm heeft in die weken tot taak het wapendepot in 's Graveland te bewaken. Achter de schermen wordt er in Weesp onderhandeld over de overgave van Naarden. De Franse eis dat zij met hun wapens, onder vrijgeleide, naar Frankrijk zouden mogen afmarcheren gaf nog de grootste problemen.
Dan, op zaterdag 7 mei is het eindelijk zo ver, "Naarden is over".
Albertus Perk schrijft hierover:
"Even na 3 uren moesten zestig Hilversummers opkomen om de wegen voor Naarden gelijk te maken en meteen kregen wij zekere berigten omtrent den gunstigen keer der zaken. Swaving en ik begaven ons naar Bussem, waar wij aan geene zijde van de Roobrug en uit het kapelletje de witte vlag aan de Naarder toren zagen en hoorden dat op Maandag aanstaande de Franschen hunnen uittogt en de Hollanders hunnen intrede in Naarden zullen doen. Thans was er volstrekt nog geene correspondentie. De bruggen om Naarden waren nog opgehaald en de posten uitgezet. Op de wallen bespeurden wij meer dan gewoone levendigheid. Even voor ons vertrek waren wij getuigen van het doen van een aantal vreugdeschoten uit twee veldstukken tegenover het Zwaantje. In Bussem is niet minder dan hier de vreugde luidrugtig."
Het vertrek van de Fransen kostte echter nog enkele dagen voorbereiding. Uiteindelijk wordt het 12 mei voor de uittocht werkelijk plaatsvindt. Perk vertelt ons hierover:
"Donderdag 12 Mei. 's Morgens ten 4 uren stond ik op en na mijne makkers te hebben gewekt vertrokken wij met ons drieën naar Bussem. Ten 5 uren circa, aldaar gekomen vonden wij Bussem bijna geheel verlaten. Wij gingen regts af naar de kweek maar zagen toen reeds troupen in donkere kleeding naar de zijde van Oud-Bussem voortmarcheren. In de droevige gedachte dat het de Franschen reeds waren liepen wij door dik en dun zoo hard het ons eenigszins mogelijk was er na toe. Maar tot onze groote vreugde waren het de Amsterdamsche schutters die zich met de vrijwilligers in rijen schaarden. Wij gingen deze rijen door, den weg vervolgende die de Franschen moesten afkomen, tot aan het huis van Jan Tabak en vervolgens tot de brug bij gemeld huis die niet mogt gepasseerd worden.
Na weinig wachtens zagen wij de Franschen de poort uit, de barrière door, en ons raaklings voorbij defileeren. De Hollandsche majoor Appel die hen met nog twee kapiteins tot Hoogstraten geleidt reed voorop. Toen volgde een troup étrangers, vervolgens het muziek, de andere étrangers, de generaal-commandant van de genie, de stukken en caissons, een paar beladen wagens en eindelijk de gansche troup Douanen.
Tezamen werd het getal der uittrekkenden berekend op 1000. Alle Hollanders en Duitschers die zulk verlangden bleven in Naarden achter. In goede orde trokken zij ons voorbij. Velen hielden zich stil, anderen zongen en waren welgemoed. Maar ook velen trokken nog ontevreeden, dat zij niet door hunnen lieven Keizer ontzet, in deze vette velden hunne magere beurzen naar willekeur konden vetmesten en ons voor onzen moedwil en oproer straffen. Waren zij niet in hunnen schik, zoo veel te meer waren wij het, toen wij deze vriendelijke afzetters die even als een wolk sprinkhanen hunne alvernielende klaauwen en zwelgende ligchamen aan schamelheid en armoede gewoon zich aan de voortbrengselen der nijverheid onzer vaderen haddne vergast en ons daarbij nog nauwelijks met hunne trotsche blikken verwaardigen, den weg naar het Zuiden neemende zagen voortmarcheeren, om aan ons de dagen van ware vrijheid en welvaart die zij met hunne drogreedenen en daden hadden verjaagd terug te geven. Sommige scheenen nog aan eene wederkomst te geloven in dit land, waaraan ik ook niet twijfel en die ik hen gaarne toestaa, maar gemetamorphiseerd in ketellaper, mandjeskoop en scharesliep, om als de honden van onze kruimeltjes te leeven, in hun land groot bohaas te maken."
De gevoelens van Perk komen ons opvallend bekend voor, zij het in wat andere context.
Als officier van de Landstorm ziet Perk kans om als een der eersten in de stad te komen en meldt hierover:
"Het uiterlijk der huizen viel ons mede, ofschoon van sommige huizen de geheele daken weggeschoten zijn. Maar van binnen zijn de meeste huizen beschadigd."
Hiermee eindigt het verslag van de persoonlijke ervaringen in de woelige periode rond de vesting Naarden, dat Albertus Perk de titel gaf:
Dagverhaal van het gebeurde te Hilversum en in de omtrek sedert de omwenteling, gedurende de blokkade en de belegering van Naarden, tot de ontruiming van de stad door de Franschen, den 12e Mei 1814.
Voetnoot
* Zie ook: 'De broodoorlog van Bussum tegen Naarden in 1764' in het Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11, nr. 2 (november 1995), pp. 67 t/m 70.
Andere beschrijvingen van hetzelfde beleg zijn o.a.
C.J.A. Kruyt, Gedenkboek 1813, deel 2, pp. 444 t/m 480, Haarlem, Uitg. De Erven Bohn, 1913.
J.A. Jochems, Gewapende Burgerwacht te Amsterdam, 1796-1889. De omwenteling te Amsterdam in November 1813 en het daarop volgende beleg van Naarden, Amsterdam, Stadsdrukkerij, 1890, pp. 153 t/m 171.
P.G. van Os, Schetzen betrekking hebbende tot het blocus, naderhand beleg rechtervleugel van Naarden. Hilversum, Uitg. Drukkerij de Kroon.
A.N.J. Fabius. Naarden's Wee en Bevrijdenis. 17 Nov. 1813 - 12 Mei 1814. Eigen Haard, 1914, nrs. 19 en 20.
J.J. Egberts. Naarden's Beleg. Geregeld verhaal der gebeurtenissen in en om de vesting van 17 Nov. 1813 tot 12 Mei 1814. Zwolle, Uitg. W.F. Zweers.
B.D.E. Kraft. Het laatste beleg van Naarden in 1813-1814. Tijdschrift Historia, jrg. ?, pp. 66 t/m 70, 100 t/m 103, 129 t/m 132 en 162.