Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum 19/2 (augustus 2003) pag. 21


De kanten kap

Joke Vos-Bogaard

       
 De Bussumse Johanna Ernst (1857-1906)
met de kanten kap.

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustratie is aanklikbaar voor een vergroting.

Tijdens het samenstellen van de tentoonstelling zagen we dat veel van de boerinnen een kanten kap of muts droegen. Reden genoeg om hier iets dieper op in te gaan.

Bussum had geen eigen klederdracht zoals bijvoorbeeld Huizen. In Bussum droeg men de streekdracht die in vrijwel het hele Gooi en een deel van de provincie Utrecht werd gedragen. De verschillen waren miniem.

Door de week droeg men een eenvoudig kanten kapje, maar op zon en feestdagen werd de “kap” opgezet. De “Gooise kap” behoort tot de zogenaamde “floddermutsen” en bestond uit een muts met aan de achterkant een blauw tule rondje en een geplooide staart. Het wassen van de kap werd door speciale mutsenwassers gedaan en werd geheel met de hand uitgevoerd. Het nam zeker een middag en avond in beslag om de kap te wassen en te strijken.

Er werden twee soorten kant gebruikt: bij echt Brussels kant zijn de bloemmotieven in de kant geklost, bij uurlings kant [de goedkope soort voor dagelijks gebruik] liggen de bloemmotieven op de stof. Tule werd alleen voor rouwmutsen gebruikt.

Bij de kap werden de volgende sieraden gedragen, ten eerste het oorijzer (goud of zilver) met aan de uiteinden gouden “boeken”. De boeken zijn helaas heel moeilijk te zien, omdat die schuilgingen achter de “klik” (een omgeslagen stukje kant van de muts). Twee gouden kappennaalden en twee gouden kappenspelden werden achter de boeken gestoken. Om de hals kwamen de drie of vier snoeren bloedkoraal, met het slot (rond of ovaal) aan de voorkant.

Verder hoorden er een gouden borstspeld en een gouden ketting met een kruis bij; soms droeg men een “boot” (een gouden plaque) met kettingen. Een medaillon werd meestal gedragen aan een ketting met een schuifje, aan het einde van de ketting zaten gouden kwastjes. Een beugeltas gemaakt van een zilveren draagbeugel met daaraan een fluwelen of kralentas maakte het geheel compleet. Sommige boerinnen hadden drie of vier valse haarrolletjes aan iedere kant van het voorhoofd zitten, dit was voor de sier.

Bron: Mededelingenblad van de Historische Kring Blaricum van november 1986, De klederdracht van Blaricum door A. Boersen-de Jong.