Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum 17/2 (september 2001) pag. 35-50


90 jaar scouting in Bussum

Martin Heyne

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

Het boek Scouting for Boys dat in 1908 gepubliceerd werd, sloeg in als een bom. Robert Baden Powell had het geschreven als vervolg op Aids to Scouting, dat hij in 1899 had samengesteld als militair instructieboekje. Intussen had hij in Engeland grote faam verworven door het met succes verdedigen van het grensstadje Mafeking in Zuid Afrika, gedurende de Boerenoorlog tegen een numerieke overmacht van het Boerenleger. Door moed, vindingrijkheid, list en bluf wisten zijn politietroepen daar stand te houden tot de plaats ontzet kon worden. Hij had er door de nood gedwongen gebruik moeten maken van de hulp van jongens, die hij daarvoor een training gaf.

     
 
Foto 1. Padvindersinstallatie in november 1918.

De Boys Brigade van het Britse leger vroeg hem zijn kennnis en ervaringen op papier te zetten, om daarmee jongens te kunnen oefenen in allerlei praktische vaardigheden. Na dit eerst tijdens een kamp op Brownsea Island met een groep van 20 jongens te hebben uitgeprobeerd, kwam het handboek uit.

Wat niemand had voorzien gebeurde. Het boek kwam ook in handen van allerlei andere jongens, die er laaiend enthousiast over waren, er inspiratie uit putten en spontaan patrouilles vormden om het als spel te gaan spelen.

Het werd echter niet alleen in Engeland en zijn Dominions populair. Binnen een jaar sloeg het over naar het continent en reeds in 1910 ontstonden in ons land de eerste padvindersgroepen. Het moet in een enorme behoefte onder de jeugd voorzien en erg aangesproken hebben. Het krijgen van verantwoordelijkheid, een positieve gedragslijn zoals geformuleerd in de padvinderswet en -belofte, het beleven van romantiek en avontuur door pionieren, kamperen, vaardigheidsspelen vormden belangrijke elementen. Tenslotte sprak het vormen van kleine groepjes (patrouilles) met een eigen leider ook tot de verbeelding. Al deze aspecten moeten positief genoeg geweest zijn om te kunnen verklaren waarom een jeugdbeweging met name in Nederland zo goed aansloeg, die toch was gesticht door een tegenstander van de Zuid Afrikaanse Boeren, met wie we nog zo kort er voor hevig hadden meegeleefd. Hun leider Paul Kruger was door onze koningin ontvangen toen hij hier steun kwam zoeken in de strijd tegen de Engelse overmacht. Als reactie op deze strijd was in ons land in 1900 de Volksweerbaarheid opgericht, om zich te wapenen en te oefenen, voor het geval dat …

Hoe het ook zei, in Bussum werd al op 4 februari 1911 een comité gevormd, "om tot vorming van een afdeeling Bussum te komen", die binnen enkele dagen ontstond. In de Bussumsche Courant verscheen een oproep: "Eigenaars van groote ledige zolders of van niet bouwvallige, doch overigens ongebruikte localiteiten geschikt om minstens 50 jongens tegelijk te herbergen worden uitgenoodigd zoo zij, bekend met het goede en groote doel der Nederlandsche Padvindersbeweging, zich gedrongen voelen die ruimte gratis en op een paar middagen of avonden beschikbaar te stellen en daarvan melding te doen aan den heer W.F.G.L. Driessen, Brinklaan 186, Alhier". Dr. J.M. Clinge Doorenbos stelde hierop de zolder van de schuur achter zijn villa aan de Huizerweg ter beschikking, waar de eerste Bussumsche Padvindersgroep zijn onderkomen kreeg. Al op 27 mei 1911 vond de installatie plaats van de eerste padvinders door hopman F.H. Brinkman. Merkwaardigerwijs gebeurde dat op het terrein van de Volksweerbaarheid.

Maar ook meisjes wilden meedoen. Dat kon toen uiteraard nog niet in dezelfde groep. Voor hen werd op 5 april 1911 de Bussumsche Meisjes Bond opgericht, waarvoor zich een dertigtal meisjes aanmeldde. Voor meisjes had Baden Powell echter nog niets uitgedacht. Dat zou jaren later door Lady Baden Powell gedaan worden. Tot zo lang hadden zij zelf maar wat te bedenken. De krant weet dan ook te melden: "De Bond is voorlopig zelfstandig, daar van de meisjes geen belofte wordt gevraagd en ook de goede daad per dag niet vereischt is. Hun activiteiten zullen bestaan uit 1- het maken van flinke wandelingen, met opmerkzaamheid der natuur en omgeving, 2- deelnemen aan gymnastiek en openluchtspelen, 3- tuinieren en botaniseren, 4- het zich oefenen in verbandleer en het verleenen van eerste hulp bij ongelukken, 5- het zich voorbereiden om steeds gereed te zijn om anderen te helpen en te steunen. Kortom, om lichaam en geest te ontwikkelen."

Over de eerste jaren valt weinig te achterhalen. Zo nu en dan verschijnt er een berichtje in de Bussumsche Courant. Zo wordt in september 1915 en '16 gesproken over schermlessen. In 1918 duiken er een paar namen op van personen die in het bestuur zitten van de Ned. Padvinders afd. Bussum. Onder deze valt J. Pompe op, als reeds bij scouting betrokken zijnde.

Inmiddels was voor jongeren van 8 tot 11 jaar de welpentak ontstaan gebaseerd op het Jungleboek van R. Kipling. Voor jongens vanaf 17 jaar, die er nog niet genoeg van konden krijgen, werd de voortrekkerstak gesticht, waarvoor Baden Powell het boek Zwervend op de weg naar Levensgeluk schreef. Met deze takken werd ook de Bussumse groep uitgebreid.

Dat de groep groter werd blijkt tevens als op 25 februari 1919 van de Bussumsche Padvinders de Vendels 1 en 2 moeten aantreden bij het clublokaal. Dat duidt er op dat de groep al zoveel leden had dat er in tweeën gesplitst had moeten worden.Toen er echter nog meer jongens bijkwamen besloot de leiding de groep in drie afzonderlijk groepen te verdelen. Aanvankelijk is er dan sprake van groep I, met een troephuis in de Torenlaan, terwijl groep II in de Koningslaan onderdak vond en groep III op de Meerweg een eerste onderkomen vond. 

De periode van 1920 tot 1940

De splitsing van de oorspronkelijke groep vond plaats in 1920. In februari begon de nieuw gevormde groep II in het koetshuis van het ouderlijk huis van vaandrig W. Pompe die woonde op villa Erica aan de Koningslaan 50 op de hoek met de Koedijklaan. Naar deze villa ging de groep zich spoedig de Ericagroep noemen. Wim Pompe werd hun eerste hopman en zij bleven gebruik maken van het koetshuis, tot de familie Pompe de villa in 1933 verkocht en op de Landstraat bij de rubberfabriek Wittenburg ging wonen. Ook de Ericagroep maakte deze verhuizing mee.

In augustus 1920 scheidde zich groep III af. Zij begonnen in het koetshuis van de familie Van Vleuten op de Meerweg 17. Dat was echter maar van korte duur. Een betere lokatie diende zich aan op de Plaggenweg, in de leegstaande garage van het Majellaziekenhuis. In de jaren dertig vestigden zij zich in een bungalowachtig gebouw op de Gooiberg achter Werk II bij de Zandzee. Dat die toen Gooiberggroep ging heten lag voor de hand. Deze groep was al in 1926 uitgebreid met een welpenhorde en in 1932 kwam daar nog een voortrekkersstam bij. De voortrekkers vonden een schilderachtige stamhut in 'de Bonte Hond', het oude houten Marker huisje op de Zwarteweg vlak bij de Meerweg.

     
Foto 2. De Ericagroep in 1947.
Op de 2e rij middenin groepsleider/hopman W. Pompe.
 

1929 was een belangrijk jaar in de historie van de Ericagroep. In Arrowepark bij Liverpool in Engeland werd de derde wereldjamboree gehouden, waaraan in het Nederlandse contingent ook 20 verkenners van de Ericagroep deelnamen. Dat grote aantal is mede te verklaren door de groei die de groep in de voorgaande jaren had doorgemaakt.

In februari van het jaar daarop hadden ze zelfs 44 welpen en 45 verkenners, reden om alweer te splitsen. De nieuwe groep ging de Arrowegroep heten naar het nog vers in het geheugen liggende jamboreeterrein en J.N. Kwant werd hun hopman. Hij had tien jaar daarvoor ook aan de wieg gestaan van de Ericagroep. De Arrowe bouwde naast het zwembad aan de Meerweg een groepshuis, waar ze door de jaren heen zijn blijven zitten.

De Arrowe was toen nog een landverkennersgroep. Het zeeverkennen was een nog vrijwel onbekend fenomeen. Opmerkelijk is het in dit verband te vermelden dat Groep I al in 1925 een waterpatrouille had. Bij de Arrowe was een patrouille, de Zwaluwen, met allemaal leerlingen die op de Gooische HBS zaten. Met een leraar van die school gingen zij regelmatig zeilen in diens schouw, waardoor ze met het waterwerk vertrouwd raakten. Toen die leraar in 1933 zijn boot aan de groep te koop aanbood ging die patrouille verder als aparte zeeverkennersbak.
Dat breidde zich langzaam uit. Ook andere leden van de groep voelden wel voor het zeeverkennen. De regel werd ingesteld dat dit kon, mits men tenminste 14 jaar en verkenner 2e klas was. Dat was een verstandige regel, want daarmee ging het zeilen niet ten koste van andere verkennersvaardigheden. De zeeverkenners kregen de beschikking over het oostelijke fort aan de Karnemelksloot.

     
 
Foto 3. Het gebouw van de St. Hubertusgroep in 1963
van opzij gezien naar de Heidelaan.

Nadat in 1930 de Katholieke Verkenners waren opgericht was de weg vrij voor het oprichten van 'parochiële groepen'. Als eerste ging de St. Hubertusgroep van de St. Vitusparochie van start in april 1931, met als hopman Frits Kreyts. Hun eerste bijeenkomsten hielden ze op de zolder van villa Columbia aan de Nw. 's-Gravelandseweg bij de Middenlaan.
In de periode tussen 1931 en '34 hebben zij nog gebruik gemaakt van de garage van de familie Merkx aan de Meerweg en een gebouw aan de Laarderweg. In 1934 konden zij hun eigen gebouw betrekken, aan de Plaggenweg bij de Zandzee, een ideale locatie. Helaas maakte hopman Kreyts dit niet meer mee. Hij was bij een verkeersongeluk in Bussum om het leven gekomen.

Een zeer bekende hopman van de Hubertus in de vooroorlogse jaren was Herman Post. Deze inspirerende persoon werd na de oorlog gedurende 15 jaar districtscommissaris en daarna zelfs landelijk hoofdcommissaris van de Kath. Verkenners. In de jaren vóór 1940 had de Hubertus al goede contacten met de Ericagroep, wat er o.a. toe leidde dat zij op St. Jorisdag (23 april) gezamenlijk een vlaggenparade hielden, iets wat na de oorlog ook door de andere groepen werd overgenomen.

De andere parochies wilden niet achterblijven. In 1933 volgde de Mgr. Hamergroep van de O.L. Vrouweparochie. De groep werd vernoemd naar de missiebisschop Ferdinand Hamer uit Nijmegen, die bij de Bokseropstand in China in 1900 was vermoord. Zij kregen de beschikking over de zolder van de Aloysiusschool aan de Vossiuslaan.

     
Foto 4. De eerste welpen van de St. Willibrordgroep in 1933.
Op de 2e rij v.l.n.r. onder anderen aalmoezenier Weller, akela
Schopman en raksha Van Kooten.
 

In hetzelfde jaar 1933 startte ook de St. Willibrordgroep van de H. Hartparochie. Eerst alleen een welpenhorde, het jaar daarop ook met verkenners. Hun huisvesting was niet zo ideaal, nl. de kelder onder de kerk, een nogal krap bemeten ruimte en gehorig naar boven toe. Toch hebben ze het er jarenlang, met veel goede wil van weerskanten, het beste van weten te maken.

Voor alle scoutinggroepen was uiteraard de vijfde wereldjamboree die in 1937 in Vogelenzang werd gehouden van enorme betekenis. Het jamboreelied is zelfs na bijna 65 jaar nog bekend: "In negentiendriezeven, dan zul je wat beleven, dan komt de jamboree in Nederland..." Later zou blijken dat het de laatste jamboree was waar Lord Baden Powell zelf bij aanwezig was. De stichter van deze jeugdbeweging stierf in Zuid Afrika op 8 januari 1941.

Even terug naar de meisjes. Hun Bussumsche Meisjes Bond werd in oktober 1921 omgezet in de Meisjes Padvindsters Club. In een voorlopig bestuur namen zitting de dames Guepin-Dronsberg van der Linden, Rietmeyer-Pickhard en Van Vleuten-van de Mandele, maar al een maand later veranderde men de naam in Het Nederlandsche Meisjesgilde afdeling Bussum. Mevrouw Van Vleuten stelde haar koetshuis aan de Meerweg voor de groep ter beschikking. Dat hield wel in dat de Gooiberggroep toen een ander onderdak moest zoeken.
Vergelijkbaar met de welpen bij de jongens, kregen de meisjes er enkele jaren later voor kinderen tussen 8 en 11 jaar de 'kabouters' bij.

Jarenlang bleef het de enige meisjesscoutinggroep, die echter wel geleidelijk meer leden kreeg. Omstreeks 1938 waren het er zoveel, dat men besloot om er twee meisjesgroepen van te maken. Zo ontstonden de Werewevro-groep en de Tjitjaks. "Werewevro" stond voor Werk en Wees Vrolijk. Beide groepen vielen onder één bestuur. Het bestuur regelde een eigen gebouw dat stond aan de Nw. Hilversumseweg, waar ze tot zij in de oorlog moesten stoppen, hun basis hadden. Daar is nu de ingang van de Nieuwe Algemene Begraafplaats.

Voor Katholieke meisjes was er vóór de oorlog geen scouting mogelijk. Dat vond men niet gepast. Wie daar anders over dacht, werd padvindster buiten kerkelijk verband.

Bij de Duitse inval in 1940 waren veel leiders als militair opgeroepen. Dat jaar gingen nog een aantal groepen op zomerkamp, maar binnen een jaar werd scouting door de bezetter op 3 april 1941 verboden. Hoewel verboden bleef het contact op voorzichtige manieren in stand. Indachtig hun verkennersbelofte gingen een aantal, met name voortrekkers, in het verzet. Na de oorlog zou blijken hoevelen dit met hun leven hadden moeten bekopen. 

Nieuwe opbloei na de oorlog

Direct na de bevrijding zag je her en der weer verkenners en voortrekkers in uniform op straat verschijnen. In veel gevallen paste het uniform niet echt meer, het was te kort en te wijd geworden. Zij deden dienst bij de intocht van de bevrijders en hielpen bij het in goede banen leiden van de voedseldroppings.

De groepen kwamen zo snel mogelijk weer bijeen, in vele gevallen op een geïmproviseerde plaats, want van hun groepsgebouwen was weinig meer terug te vinden. Dat zelfde gold voor het spelmateriaal. Maar de spirit was nog geheel intact, zoniet nog groter. Ook over toeloop van nieuwe leden had men niet te klagen. Aan improviseren was natuurlijk geen gebrek. Het verschijnsel 'wachtlijst' dook toen op.

Van de Ned. Padvinders Vereniging ging de vroegere Groep I zich de Chaukers noemen, naar een vermeende oude bevolkingsgroep die in het Gooi geleefd zou hebben. Hun groepshuis, dat achter in de Eng bij de hei gestaan had, was in de oorlog afgebrand. Zij konden terecht op het oostelijk fort aan de Karnemelksloot (waarin voor de oorlog de zeeverkenners van de Arrowegroep hadden gezeten). De groep kwam echter niet goed meer van de grond en werd in 1952 opgeheven.

     
 
Foto 5. Het groepshuis van de Ericagroep aan de Nw. 's-Gravelandseweg 68

De Ericagroep kon weer gebruik maken van hun onderkomen naast de rubberfabriek van Pompe op de Landstraat. Daar bleven zij tot ze de mogelijkheid kregen om in 1954 aan de Nw. 's-Gravelandseweg in Bussums Bloei een vrijstaand gebouwtje te zetten. Deze lokatie was veel gunstiger gelegen bij bos en hei. Dat gebouwtje kon in later jaren tot de huidige omvang vergroot worden.

Het houten clubhuis van de Arrowe-groep was in de hongerwinter afgebroken en opgestookt. Van geschonken bouwmaterialen werd op dezelfde plek een nieuw neergezet. De groep startte daar land- en zeeverkenners.

     
Foto 6. Het na de Tweede Wereldoorlog gebouwde groepshuis dat de
Gooiberggroep deelde met de meisjes van de Werewevro- en Tjitjakgroep
 

Ook de Gooiberggroep trof hun groepshuis op Gooiberg niet meer aan. Dit was eveneens in noodkacheltjes opgestookt. Op dezelfde plaats bouwden zij een nieuw. Dat werd mogelijk doordat het gebouw ook de twee padvindstersgroepen, de Werewevro's en de Tjitjaks onderdak bood. In die jaren was inwoning tenslotte een veel voorkomende zaak.

De drie Bussumse groepen van de Kath. Verkenners, de St. Hubertus-, de Mgr. Hamer- en de St. Willibrord-groep hadden eigenlijk geen onderdakproblemen. Het gebouw van de Hubertus aan de Paggenweg was in 1940 in beslag genomen door de Nationale Jeugdstorm, die er niet al te zuinig mee omgesprongen was, maar het stond er tenminste nog. Alleen moest de groep twee jaar wachten voor ze er in kon, omdat het voor gezinshuisvesting broodnodig was.

De Mgr. Hamer had binnen drie jaar door een sterke stijging van het ledental twee verkennersgroepen en twee welpenhordes en daarmee ruimtegebrek op hun zolder boven de school. Van de gemeente Naarden konden ze het westelijk fort aan de Karnemelksloot gaan gebruiken. Dit fort heet sindsdien dan ook het Hamerfort. Boegbeeld van de groep was jarenlang hopman Jan Rademaker, die na eerst in de Arrowe- en de Hubertus-groep te hebben gezeten, na de oorlog de leiding op zich nam van de Mgr. Hamer, tot hij een functie op het Nationaal Hoofdkwartier in Den Haag ging bekleden en wegens tijdgebrek de groepsleiding moest overdragen.

Naast de al bestaande groepen kwamen er nog meer bij, want scouting was direct na de Tweede Wereldoorlog wel een hype te noemen.

Reeds vóór de oorlog had de Evang. Lutherse Gemeente een jongensvereniging "de Lutheraan", die na 1940 door de bezetter op grond van haar Lutherse signatuur gedoogd werd en zich niet bij de Hitlerjugend hoefde aan te sluiten, ondanks de scoutingachtige trekken.
Na de oorlog wilde het grootste deel van de jongens zich volledig bij de padvinderij aansluiten als landverkennersgroep, hetgeen op 14 februari 1946 gebeurde. Zij vormden de Victorygroep onder hopman Jan Emck. Als onderkomen kregen ze van de gemeente het linker vleugelgebouw van Werk IV. Toen echter in 1952 door het opheffen van de Chaukers het oostelijk fort aan de Karnemelksloot vrijkwam, verhuisde de groep daarheen.
Ook onder de volgende hopman Henk Spoon ging het goed met de Victory tot midden jaren zestig. In die tijd veranderde de tijdgeest, waar ook andere scoutinggroepen mee te maken kregen. We komen hierop nog terug.

Een andere groep die in 1946 werd opgericht was de Montgomery, met als eerste hopman Harm Brand. Dit was een kleine groep, die naast de Victory in het linker vleugelgebouw van Werk IV huisde. Omdat dit toch eigenlijk wel erg krap was streefden ze al gauw naar een eigen gebouw. De grond hiervoor vonden ze bij de Trappenberg, op het terrein van het Goois Kinderziekenhuis. De bouw en inrichting was voor de kleine groep evenwel zo duur, dat er geen middelen meer over bleven voor tenten, touw, kampeerartikelen en allerlei andere spelmaterialen. Voor hun activiteiten moesten ze vaak een beroep doen op andere groepen, wat niet altijd in voldoende mate lukte. De Montgomerygroep had daardoor niet genoeg te bieden aan haar leden en hield in de jaren zestig op, toen scouting een moeilijke periode ging doormaken.

Beter ging het met de Himalayagroep. Die is in 1949 opgericht op initiatief van ds. A. Oskamp van de Ned. Hervormde Gemeente aan de Nieuwe Englaan. De groep droeg een duidelijk Christelijke signatuur, wat tot uiting komt in de Griekse letter X, die zij op de rechter borstzak van het uniform dragen, op de plaats waar de Kath. verkenners een zg. krukkenkruis droegen. De leiders van deze X-groep (spreek uit als chi-groep) moesten om die reden ook van Prot. Christelijke huize zijn. Vanaf 1952 konden zij, na het vertrek van de Victory-groep, op Werk IV in het linker vleugelgebouw. In het begin van de jaren zestig hadden ze inmiddels onderdak gevonden in de Dr. Fockstraat in de leegstaande woning van de gemeentebode bij de brandweergarage. Toen dat pand gesloopt ging worden in 1967 gingen de verkenners voor een periode van ca. 10 jaar naar de zandafgraving van de kalkzandsteenfabriek in Huizen. De welpen weken uit naar een van de bunkers aan de Bedekte Weg in Naarden.
De bouw van een eigen groepshuis, aan de Nw. 's-Gravelandseweg in Bussums Bloei in 1975, was met recht een mijlpaal voor de groep die van dat moment af weer echt Bussums was.

De bloeitijd van scouting, zeker wat betreft het ledental, lag in Bussum omstreeks 1950. Er waren hier toen 7 groepen van de Ned. Padvinders en 3 van de Kath. Verkenners. Daarbij waren er minstens twee zo groot, dat de verkenners over twee troepen verdeeld waren, wat ook voor de welpen gold. Men was trots op het uniform en liep er graag in rond, compleet met hoed en stok en met allerlei vaardigheidsinsignes op de mouwen.

Achteraf kan men wel vaststellen dat het enthousiasme van de jongens voor een belangrijk deel bepaald werd door de kwaliteit van de leiding. Vele leiders hadden er geen moeite mee om er buiten de weekends per week meerdere avonden aan te besteden, voor het geven van instructie op patrouille-avonden. Dit, gecombineerd met een grote dosis vaardigheden die ze zichzelf hadden eigen gemaakt, werkte enorm stimulerend. Want 'boeiende' zaken als knopen leggen, sjorringen maken en touwsplitsen leer je niet uit een boekje. Net zo min als sluipen, spoorvolgen, wild bespieden, camoufleren en stokbrood bakken boven een zelfgemaakt houtvuur. (Gerard Cox en Frans Halsema wisten daar alles van af..) Om nog maar te zwijgen over reddingslijn werpen, E.H.B.O. en houthakken. Al deze dingen kun je leren door het regelmatig te doen, zodat het in spelverband kan worden toegepast, ook onder ongunstige (weers)omstandigheden.

Een hoogtepunt in de jaren vijftig was de jubileumjamboree van 1957 in Sutton Goldfield in Engeland. Vanuit Bussum ging daar een flink contingent heen onder aanvoering van oud-hopman Pompe (zie foto 9). 

De Meisjesgroepen

De twee groepen van vóór de oorlog kwamen daarna ook weer terug. Hun gebouwtje bij de Alg. Begraafplaats was echter verdwenen, maar zij konden samendoen met de Gooiberggroep in hun nieuwe blokhut op de Gooiberg bij de Zandzee (foto 6). Aan de wat merkwaardige situatie van twee verschillende meisjesgroepen die van dezelfde lokaliteit gebruik maken kwam een einde, toen ze in 1958 weer verenigd werden en onder de naam Callunagroep als landpadvindsters verder gingen.

Na de oorlog was er ook een meisjes X-groep ontstaan onder de naam Todragroep. Zij kwamen bij elkaar op de Huizerweg naast de Huishoudschool (nr. 54). Deze groep bleef tot 1970 zelfstandig, tot zij zich bij de Callunagroep aansloot.

Voor de katholieke meisjes kwam pas na 1945 de mogelijkheid om aan scouting te doen door het oprichten van de Kath. Gidsen Beweging. In dat verband kreeg in de St. Vitusparochie de Jeanne d'Arcgroep met als basis afwisselend de kelder en zolder van de Broederschool aan de St. Vitusstraat. De O.L. Vrouweparochie noemde haar groep Lidewijde. Hun kringhut was op de zolder van de toenmalige St. Agnesschool bij de Koepelkerk. In de H. Hartparochie stichtte men de St. Cuneragroep. Voor hen was ruimte te vinden in de Hoeksteenschool. Tenslotte kwam er nog een vierde gidsengroep, de Maria Gorettigroep voor de meisjes van Mariënburg. Van al deze gidsengroepen is het erg moeilijk gebleken om bruikbare informatie te achterhalen. Het lijkt er op dat na 1980 geen gidsen meer voorkwamen. 

Andere jeugd, moeilijke jaren

In de jaren zestig met de anti-autoritaire stromingen sprak scouting in de oude vorm niet meer zo aan en liep het ledental sterk terug. Als gevolg van de ontzuiling en mogelijk ook van het geringere ledental volgde in 1973 een fusie waarbij niet alleen de Ned. Padvinders en de Kath. Verkenners samengingen, maar ook de Ned. Padvindsters en de Ned. Gidsen Beweging zich aansloten onder de vlag van Scouting Nederland.

De ontwikkelingen binnen scouting na 1945 kunnen aan de hand van de Hubertusgroep geïllustreerd worden. 
Deze landverkennersgroep bestond uit een welpenhorde, verkennerstroep en voortrekkersstam die samen in hun gebouw aan de Plaggenweg zaten (foto 3). Uit de voortrekkers kwamen de leiders als Klaas Hilhorst naar voren die rond 1947 in Naarden de St. Olavgroep hielpen oprichten. (Het was 1956 toen de Olav van land- op zeeverkennen overging.)

De voortrekkers van de Hubertus fuseerden in 1953 met die van de Mgr. Hamergroep, nadat twee jaar eerder de laatstgenoemde al met die van de Willibrord waren samengegaan. Er kwam echter te weinig aanwas uit de drie K.V. groepen en in 1958 ging de stam ter ziele.

          
Foto 7. De verkenners van de Mgr. Hamergroep in augustus 1962. De bekende hoeden werden na 1960 bij vele groepen door baretten vervangen, die men
handzamer in het gebruik vond.
 

In die periode was Gerard Molthoff hopman van de verkenners en later nog lange tijd groepsleider. Om de landgroep in de moeilijke jaren een nieuwe impuls te geven, zette men deze in 1968 om in luchtverkenners. Deze nieuwe loot aan de scoutingboom bestond officieel al sinds 1941, maar was tot dan toe nog onbekend in Bussum. Men ging modelbouwen en met de modellen wedstrijden houden. Echt (zweef)vliegen is er nooit van gekomen. Tenslotte is de groep in 1986 opgeheven. Hun gebouw werd tot op heden door het district Gooi-Noord van Scouting Nederland voor verschillende doeleinden gebruikt, maar volgens de laatste berichten is het na 67 jaar zo bouwvallig dat het gesloopt gaat worden.

De Mgr. Hamer en de Willibrord kwamen eveneens de jaren zestig niet door. Beide werden rond 1968 opgeheven, alleen de welpen van de Mgr. Hamer gingen nog een poos door op het Hamerfort, tot zij opgingen in de Olavgeroep. Sindsdien zit de Olav ook op het Hamerfort.

    
 
Foto 8. De Victorygroep op zomerkamp in 1961. Linksachter zitten vaandrig
Jaap van Voorst en hopman Henk Spoon.

Ook de Victorygroep kwam in jaren zestig in moeilijkheden. Het ledental liep terug en tot overmaat van ramp kreeg hopman Spoon een nieuwe baan ver buiten Bussum en verhuisde in 1968. Een geschikte opvolger was niet te vinden en er bleef niets anders over dan tot een fusie met de Erica over te gaan. Die groep kreeg daardoor de beschikking over het fort aan de Karnemelksloot. De Erica is in 1972 al in zijn geheel een zeeverkennersgroep geworden, hun boten kwamen in Loosdrecht te liggen. Dezelfde beslissing had de Arrowegroep al eerder genomen. In 1963 voegde men daar de land- bij de zeeverkenners, ook met de boten in Loosdrecht.

     
Foto 9. De Bussumse deelnemers aan de Wereldjamboree van 1957.
Op de 2e rij links hopman W. Pompe en 5e van links Jan Rademaker.
 

De Gooiberggroep schakelde eind jaren zeventig, net als de Hubertus, over op luchtverkennen. Het tij bleek hiermee echter niet te keren en in 1988 verdween de groep van het tapijt.

De Himalayagroep is als enige landverkennersgroep blijven bestaan. We zagen al dat zij hun groepshuis kregen aan de Nw. 's-Gravelandseweg. Dat dit gebouw in maart 1995 door brand verloren ging was geen al te grote tegenslag. Enige tijd ervoor waren ze overgestapt naar het grotere en inmiddels leeggekomen gebouw van de Callunagroep, dat vlak in de buurt staat.

     
 
Foto 10. Kabouters van de Calunagroep in 1985, bij hun groepshuis
aan de Nw. 's-Gravelandseweg 66D.

De Callunagroep had in 1970 door fusie versterking gekregen van de Todragroep. Kort na de samenvoeging ging de Calluna eveneens op zeeverkennen over met de vloot op Loosdrecht en het groepshuis aan wat in de volksmond "het Scoutinglaantje" in Bussums Bloei ging heten. (Daar huisden op een rijtje de Himalaya-, de Calluna-, dan de Gooiberg- en de Ericagroep.)

In de jaren tachtig kreeg deze specifieke meisjesgroep het zo moeilijk om nog goede leidsters te krijgen dat het ledental, mede door vertrek naar andere groepen, zodanig terugliep dat de groep moest stoppen en in 1990 werd opgeheven.

     
Foto 11. De St. Hubertusgroep voor hun groepshuis aan de Plaggenweg in 1981.
 

Uiteindelijk zijn er van de 17 groepen die er in 1950 in Bussum waren maar drie overgebleven, te weten als oudste de Erica met wortels in het prille begin, dan de Arrowe die uit hen is voortgekomen wat nu beide zeeverkennersgroepen zijn. Daarnaast is als landverkenners alleen de Himalayagroep nog over.

     
 
Foto 12. Installatie van 5 verkenners bij de Himalayagroep omstreeks 1988.
Links staan hopman Wim de Boer en vaandrig Arnoud van Voorst.
Rechts met baret staat de oubaas van de voortrekkers Jacob Batema.

 Maar zij spelen - zoals duizenden met hen over de gehele wereld - al bijna een eeuw het spel van verkennen, dat voor vele generaties vormend en inspirerend geweest is, heeft bijgedragen aan leuke jeugdjaren en mooie herinneringen heeft opgeleverd. 

Naschrift

Dit verhaal is zeker niet volledig en pretendeert niet meer dan een aanzet tot meer onderzoek te zijn. Voor aanvullingen, zeker voor wat de meisjesgroepen betreft, houd ik mij graag aanbevolen.

Heeft u persoonlijke ervaringen met scouting in Bussum die in het kader van dit artikel niet aan bod zijn gekomen, aarzel dan niet hierover iets te schrijven voor ons Contactblad.