Bussums Historisch Tijdschrift 28/1 (mei 2012) pag. 4-8
Schietoefeningen in een cafézaaltje - weerkorpsen in Bussum tussen 1900 en 1940
Martin Heyne
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
Kolonel August Lodewijk Willem Seijffardt (1840-1909) |
De oudste vorm van weerkorpsen is ongetwijfeld de schutterij. Het was een plaatselijk korps van in het hanteren van wapens geoefende burgers, die in tijd van oorlog meestreden en voorts belast waren met de wacht en het handhaven van de orde. Zij waren in gildeverband georganiseerd en veelal in de middeleeuwen al opgericht als weerbaarheidskorps.
Vanaf 1816 maakte de schutterij deel uit van de militaire organisatie en bestond zij uit alle mannelijke ingezetenen van 25 tot 35 jaar die niet door de wet waren vrijgesteld van de militaire dienstplicht.
Naast deze weerbaarheidsschutterij bestaat nog altijd de folkloreschutterij, zoals die in vele plaatsen in met name Limburg en Brabant, en in onze omgeving in Soest, te vinden is als schuttersgilde. Als derde vorm zijn in de negentiende eeuw de schietverenigingen ontstaan. Binnen het kader van dit artikel past alleen de weerbaarheidsschutterij.
In de eeuwen dat Bussum onder het gezag van Naarden viel, werd het dorp geacht te worden beschermd door het garnizoen in Naarden.
‘Volksweerbaarheid’ Kamp bij Laren |
In de negentiende eeuw, na 1817, is het onderwerp ‘schutterij’ in de gemeenteraad nooit ter sprake gebracht. Maar zonder aanwijsbare oorzaak stond op 29 april 1902 opeens in de Bussumsche Courant dat alle mannelijke ingezetenen die geboren waren tussen 1868 en 1877 werden uitgenodigd zich te laten inschrijven voor de schutterij. Als stok achter de deur werd hieraan toegevoegd dat “zij die zich niet vóór 1 juni hebben ingeschreven, door het plaatselijk bestuur zullen worden ingeschreven en door de schuttersraad worden verwezen tot een geldboete, terwijl zij zonder loting bij de schutterij worden ingelijfd”.
Of hier veel respons op is gekomen, is niet bekend. Feit is dat twee jaar eerder de Volksweerbaarheid was opgericht, die haar leden rekruteerde uit dezelfde bevolkingsgroep en zelfs wat jonger. Alleen de minder gemotiveerden bleven daardoor over. Hoe dan ook, deze vorm van schutterij werd in 1907 officieel opgeheven.
De Bussumse Volksweerbaarheid omstreeks 1910 v.l.n.r. Jac. Allabrandy, n.n., n.n., Klaas Koelink, Lalou, Dinger, n.n., Roggeveen, n.n., Fokker, Kees Koelink, n.n., n.n., n.n., Fokker, sergeant-majoor W. Bakkenes |
Volksweerbaarheid
Onder invloed van het Pruisische streven naar expansie komt in 1866 een beweging van vrijwillige wapenbeoefening op gang: de Weerbaarheidsbond. Vanaf 1867 blijkt deze beweging in conservatief, orangistisch-monarchistisch vaarwater te komen. Na 1870 raakt zij in de versukkeling. Het idee van de volkswapening waarmee een basis werd gelegd voor een volksleger, was echter springlevend. Vooral gestimuleerd door vooruitstrevende militairen kwam in de laatste decennia van de negentiende eeuw de volksweerbaarheidsbeweging tot ontwikkeling. Een van die officieren was de genoemde majoor Seijffardt. Hij ging, nadat hij in 1888 tot lid van de Tweede Kamer was gekozen, dit denkbeeld ook politiek bepleiten. De oppositie was echter zo hevig dat hij in 1891 niet werd herkozen, waarmee een einde kwam aan zijn parlementaire loopbaan.
Bij de vorming van een nieuw kabinet in 1891 kostte het formateur G. van Tienhoven bijzonder veel moeite een minister van Oorlog te vinden. Vanwege de gecompliceerde defensieperikelen voelde de ene na de andere kandidaat niets voor die post. Uiteindelijk toonde Seijffardt zich bereid deze functie op zich te nemen.
Slechts op detailpunten heeft Seijffardt als minister iets bereikt voor zijn idee van een volksleger, zoals mobilisatie zo dicht mogelijk bij de woonplaats, verbetering van de opleiding tot onderofficier voor miliciens en het vergemakkelijken van de toegang daartoe. Met de overige ministers legde hij na de verloren verkiezingen op 9 mei 1894 zijn ambt neer. Daarmee kreeg hij meer de tijd om te ijveren voor herziening van het vestingstelsel en voor het volksleger door het publiceren van artikelen.
Als resultaat hiervan richtte hij – inmiddels tot kolonel bevorderd – met de Utrechtse hoogleraar Nederlandse Taal en Letterkunde Gerrit Kalf in 1900 de vereniging ‘Volksweerbaarheid’ op. De vereniging ijverde met enig succes voor gymnastiek binnen en buiten het onderwijs, voor tucht en morele opvoeding en voor schietbanen in elk dorp. Vooral de Tweede Boerenoorlog in Zuid-Afrika, van 1899 tot 1902, bracht het idee van een gewapend en weerbaar volk onder de aandacht – ook van politici – en bezorgde de vereniging tijdelijk een grote toeloop van nieuwe leden.
Seijffardt was tot zijn dood in 1909 als secretaris de drijvende kracht achter alle activiteiten.
Ook in Bussum sloeg het idee aan en in maart 1900 werd in De Rozenboom een lokale afdeling van de Volksweerbaarheid opgericht. De militaire leiding van de afdeling werd in handen gelegd van sergeant-majoor W. Bakkenes, die voor de training ging zorg dragen.
Het begin was stormachtig. Zo stormachtig zelfs, dat in één jaar al een schuld van vierduizend gulden was gegroeid. Daar stond een contributie van (ten minste) 25 cent per jaar per persoon tegenover.
Onderafdeling Atletiek (DOS). Staande v.l.n.r. Sjouwerman, Ab Stienstra, B. Binsbergen, H. de Vries, G. Luier, Koo Bree, Henk Loggen en J. Post; knielend v.l.n.r. H. Wielferen, n.n., Evert Brouwer, Liekele de Boer, Gerard Zijp, Dirksen en B.A. Bliek |
De eerste schietoefeningen, op de korte baan, hielden zij vanaf eind april 1902 in het zaaltje van café Delta aan de Brinklaan. Op Werk IV kregen ze de beschikking over een schietbaan van 35 meter. Veldoefeningen werden gehouden bij kamp Laren, vaak samen met de Larense afdeling. De afdeling Bussum telde in 1914 zo’n 140 leden. Een jaar later bedroeg hun aantal 87.
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd nog niet direct een beroep gedaan op de Volksweerbaarheid. Dat veranderde in 1916. De dienstplichtigen, die tot dan toe onafgebroken dienst hadden gedaan, waren dringend aan aflossing toe. Het gevolg was dat de geoefende vrijwilligers van de Volksweerbaarheid en van de Landstorm, waarbij tal van leden van de Volksweerbaarheid zich als vrijwilliger hadden aangemeld, onder de wapenen moesten komen. Zij bleven dat tot het einde van de oorlog. In die tijd maakten beide instellingen deel uit van het Nederlandse leger.
De Volksweerbaarheid was na 1918 geen functionerende vereniging meer. Het in werking treden van een nieuwe dienstplichtwet in 1922 betekende het definitieve einde van de Volksweerbaarheid.
De gymnastiekafdeling van de Volksweerbaarheid op het schoolplein van de Prins Hendrikschool |
Gymnastiek
Gebaseerd op de denkbeelden van de oprichter Seijffardt over het belang van lichamelijke geoefendheid, stimuleerde de Bussumse afdeling haar leden om aan sport te doen. Ook aan het beoefenen van atletiek werd speciale aandacht gegeven.
Het begon met een onderafdeling ‘jongensgymnastiek’ in 1902, eerst officieus onder leiding van J. van Essen. Zes jaar later werd het een officiële afdeling, onder leiding van A.W. van Apeldoorn. In hetzelfde jaar kwam daar atletiek voor mannen bij. De meisjes kwamen aan de beurt in 1909; het jaar erop kon met gymnastiek voor mannen en vrouwen worden gestart. De gymnastiekafdelingen gaven geregeld uitvoeringen en demonstraties.
Atletiekmedaille van de Volksweerbaarheid uit 1917 |
In de beginjaren werden deze onderafdelingen bestuurd vanuit de Volksweerbaarheid door M.K. Zwaardemaker, J. de Boer Rookhuizen, W. Bakkenes, H. Kleijn en P. Alta. In een vergadering op 9 april 1918 werd besloten de gymnastiek- en atletiekafdelingen samen als een eigen vereniging verder te laten gaan, maar wel binnen de Volksweerbaarheid. Als clubnaam koos men ‘Door Oefening Sterk’ (D.O.S.). Tot de opheffing van de Volksweerbaarheid in 1922 bleef deze binding in stand. Het einde van de vereniging D.O.S kwam, na 75 jaar, in juli 1993.
Het eerste voetbalelftal van Allen Weerbaar, seizoen 1903-1904 |
Voetbal
Binnen de Volksweerbaarheid ontstond in 1903 belangstelling om te gaan voetballen. Aanvankelijk vormde een gebrek aan kennis van deze tak van sport een beletsel om van start te gaan. Hulp kwam opdagen toen de in die tijd grootste club BFC – ontstaan uit een fusie van Trap Raak met Swift – drie spelers die van het kleine Voorwaarts naar hen wilden overstappen, als ‘niet goed genoeg’ weigerde. Vijf spelers van BFC sloten zich uit solidariteit bij hen aan. De groep klopte aan bij de Volksweerbaarheid, die hen goed kon gebruiken.
De onderafdeling voetbal werd nog datzelfde jaar, op 17 juli, opgericht en noemde zich ‘Allen Weerbaar’. Uit de spelers werd een eigen bestuur gekozen, bestaande uit L.F.M. Bensdorp (voorzitter); B. Muller (secretaris) en J.J. Hooybergh (penningmeester).
Op de foto van het eerste elftal uit 1903 zien we de drie spelers van Voorwaarts terug, te weten: J. Christiaans, J.J. Hooybergh en F. Bensdorp. Verder de vijf spelers van BFC: Rinus Challa, J. Staalman, Dirk Liekeles Oebles, B. Muller en Joop Meijners.
Uit de Volksweerbaarheid kwamen Hans Kome, Doornberg en W. Rebel.
Het eerste seizoen speelden zij, met wisselend succes, op een veld bij Werk IV tegen clubs uit de omgeving. In het seizoen 1904-’05 gingen zij competitie spelen in de derde klasse van de N.V.B., op een veld op de hei bij de Algemene Begraafplaats. De prestaties waren zodanig, dat het eerste elftal al in 1906 promoveerde naar de tweede klasse. Omdat een voetbalclub eigenlijk een vreemde eend in de bijt was, verlieten zij in 1913 de Volksweerbaarheid, na een financiële kwestie met het bestuur.
Oefenen van de Vrijwillige Landstorm met de afdeling Laren bij Kamp Laren |
Landstorm
In 1913, op 28 april, kondigde de regering de zogenaamde Landstormwet af. De Landstorm was een organisatie waarin ‘iedere militieplichtige werd opgenomen die a) van de dienst bij de militie was vrijgesteld wegens broederschap of halfbroederschap of kostwinnerschap; b) ieder die na volbrachte dienst bij de militie of bij de landweer uit de dienst is ontslagen; c) ieder niet vallende onder a), die dienst heeft gedaan bij de zeemacht, het KNIL, het leger, en bij het verlaten van de dienst zich in Duitsland of België heeft gevestigd; d) ieder die tot een vrijwillige verbintenis bij de Landstorm is toegelaten’.
De Landstorm kon alleen in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere bijzondere omstandigheden tot werkelijke dienstplicht worden opgeroepen. Het was dus aanvankelijk een organisatie op papier. In 1916 werd het menens. De Landstorm ging de reeds twee jaar gemobiliseerde dienstplichtigen aflossen.
Uniforminsigne van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm |
Vrijwillige Landstorm
De Vrijwillige Landstorm ontstond uit de Landstorm, doordat in augustus 1914 een aantal landstormers zich vrijwillig meldden voor werkelijke dienst. Gedurende de gehele ‘Grote Oorlog’ bleven zij gemobiliseerd. Ook daarna bleef dit korps bestaan. Deze vrijwilligers werden ingedeeld in regionale eenheden. Zo ook hier in Bussum. Daarnaast werden specialistische korpsen gevormd, zoals de Motordienst, de Spoorwegdienst en de Vaartuigendienst in 1920. De Luchtwachtdienst volgde in 1922. Ten slotte kwam daar in 1939 nog de Luchtafweerdienst bij. De korpsen oefenden in hun vrije tijd, ‘s avonds en op zaterdagmiddag. Het Bussumse korps oefende op zaterdag met het korps uit Laren, in Kamp Laren.
Scherpschutterbrevet van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm afdeling Bussum |
Bijzondere Vrijwillige Landstorm
Het einde van de Eerste Wereldoorlog betekende tevens het einde van een aantal keizerrijken, zoals Rusland in oktober 1917, Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in november 1918. Dit ging gepaard met revoluties door communisten, respectievelijk socialisten. Velen vroegen zich af of de oprukkende sociale onlusten bij onze grenzen halt zouden houden, aangezien SDAP-voorman P.J. Troelstra openlijk sprak van een machtsovername.
Ontslagcertificaat bij de ontbinding van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm |
Hoewel het achteraf gezien een storm in een glas water bleek te zijn geweest, had het toch tot gevolg dat een groot aantal landstormplichtigen zich spontaan aanmeldde voor actieve dienst. Alleen in Bussum al kwamen in november 1918 ruim tweehonderd aanmeldingen binnen. Zij vormden het korps Bijzondere Vrijwillige Landstorm binnen het Nederlandse leger. Kort na de Duitse inval moest op last van de bezetter zowel de Vrijwillige als de Bijzondere Vrijwillige Landstorm per 29 juli 1940 worden ontbonden.
Legitimatiekaart van de Gewapende Burgerwacht Bussum, uitgereikt aan Johan Grimmelt, oud 19 jaar. |
(Gewapende) Burgerwacht
De revolutiedreiging in 1918 was voor een aantal burgemeesters aanleiding om ter ondersteuning van de plaatselijke politie een Burgerwacht in het leven te roepen. Als eersten begonnen Amsterdam en Den Haag hiermee, gevolgd door andere gemeenten. Bussum volgde hun voorbeeld. Burgemeester s’Jacob besloot in januari 1919 een Bussumse Burgerwacht te vormen. Bij de oprichting waren al 71 aanmeldingen binnen; op 6 februari was het aantal uitgegroeid tot 110.
Het bestuur van de Bussumse Burgerwacht bij het eerste lustrum in 1923. Staande v.l.n.r. B. Damhuis, J. Brugma en Fr. Iveners; zittend v.l.n.r. T.R Knoppers, W. Denninghof Stelling. G.H.E. Dierkem, commandant A.G. Bakels en 1e secretaris J.V. Buyl |
De Burgerwacht bestond uit een gewapende en een ongewapende dienst. Onder laatstgenoemde vielen Intendance, Transportwezen, Geneeskundige Dienst en Vrouwelijke Hulpdienst. In verschillende gemeenten werd hieraan in de jaren dertig nog een Economische Dienst toegevoegd, om in geval van een algemene werkstaking de openbare nutsbedrijven en de voedselvoorziening in stand te houden.
De Gewapende Burgerwacht had aanvankelijk tot taak met de plaatselijke politie het burgerlijk gezag tegen georganiseerd verzet van links-extremistische zijde te helpen verdedigen. In de jaren dertig kwam daar nog het rechts-extremisme (NSB) bij. Als verlengstuk van de plaatselijke politie was de Burgerwacht een voorloper van de latere reservepolitie. De vergoeding van de leden bedroeg vier gulden per dagdienst.
Ten behoeve van een landelijke coördinatie was bij het ministerie van Binnenlandse Zaken een landelijke inspectie in het leven geroepen.
Een aantal leden van de Bussumse Burgerwacht beoefende in clubverband de schermsport. Zij kwamen uit in wedstrijden tegen andere clubs uit de regio.
Een groep schermers van GSC, NSC, KOOS en Burgerwacht, ca 1936. Op de achterste rij staan 5 leden van Burgerwacht, te weten v.l.n.r. de 5e, 6e, 15e, 17e en 29e. (KOOS = Korps Onder-Officieren Schermclub) |
Doordat bij het begin van de Tweede Wereldoorlog uit veiligheidsoverwegingen het meeste archiefmateriaal is vernietigd, is er over het functioneren van de Bussumse Burgerwacht en de Vrijwillige Landstorm verder weinig te achterhalen. Wel is zeker dat ook de burgerwachten in juli 1940 zijn opgeheven.
Samenvatting
De eerste veertig jaar van de twintigste eeuw geven vanuit de bevolking een duidelijke behoefte te zien aan meer veiligheid. Op vrijwillige basis gaf men zich op voor weerkorpsen op lokaal niveau. Achtereenvolgens waren dat de Volksweerbaarheid, tussen 1900 en 1918; de Vrijwillige Landstorm, met een lokale afdeling tussen 1922 en 1940; de Bijzondere Vrijwillige Landstorm tussen 1918 en 1940; de Burgerwacht tussen 1919 en 1940. De eerste drie konden als de nood aan de man kwam bij het Nederlandse leger worden ingelijfd. De Burgerwacht kon alleen optreden om de plaatselijke politie te ondersteunen.
Bronnen
– Schuttersbrief nr. 91 van 31 mei 2009 pag. 2 en 3.
– G.A.M. Beekelaar, Biografisch Woordenboek van Nederland.
– A.L.W. Seijffardt, Verslag van den toestand der Gemeente Bussum over het jaar 1914, 1917 en 1922.
– Archief van de Inspecteur en de Commandanten van de diverse korpsen van de Vrijwillige Landstorm 1919 - 1940.
– Bussumsche Courant, jaargang 1900 e.v.
Foto’s: coll. Martin Heyne