Contactblad Historische Kring Bussum 13/2 (september 1997) pag. 57-64
Johan Wilhelm Henri van Wermeskerken
(Kralingen 22 maart 1885 - 7 juni 1937)
M.J.A. van der Heide
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel
Onderstaande illustratie is aanklikbaar voor een vergroting.
Henri van Wenneskerken, zoon van de romancière Johanna van Woude, was buitenlands correspondent van verschillende dagbladen o.a. in Londen, Parijs, Berlijn en in Spanje [voetnoot 1]. Hij is vooral bekend door zijn Indië-romans en toneelstukken. Hij verbleef nl. ook een aantal jaren in Indië, aanvankelijk als correspondent. Sedert 1917 was hij als redacteur verbonden aan het Soerabajaasch Handelsblad. Tevens publiceerde hij veel in het Weekblad van Indië, dat ook door de N.V. Soerabajaasch Handelsblad en Drukkerijen te Soerabaja uitgegeven werd.
Van Wermeskerken woonde echter ook in Bussum: vanaf 6 september 1900 Prinsenstraat 8. Op 7 juni 1901 verhuisde hij naar de Zwarteweg C197 Naarden, dat op 7 juli 1902 weer voor Bussum ingeruild werd, Nassaulaan 17. Het Bevolkingsregister in het Stadsarchief Naarden vermeldt bij deze gegevens nog het beroep van boomkweker. Op 20 augustus 1902 vertrok hij naar Engeland. Enkele van zijn boeken spelen in het Gooi, c.q. Bussum. Vandaar dit artikel over Van Wermeskerken.
Johanna van Woude
[1853-1904; voetnoot 2]
Johanna van Woude is het pseudoniem van S[ophie] M.C. van Wermeskerken-Junius. Na haar huwelijk met de candidaat-notaris Van Wermeskerken vestigde ze zich in Rotterdam.
Vooral het dagelijks leven stond in deze tijd in de letteren centraal. Bekend voorbeeld is Justus van Maurik met zijn Amsterdamse novellen. Over Johanna van Woude schrijft Te Winkel in dit verband [voetnoot 3]: Nu eens de goed waargenomen werkelijkheid idealiseerend, dan weer eene ideëele werkelijkheid fantaseerend, schonk zij tal van veel geleezen boekjes, waarvan Hollandsch binnenhuisje (1888) vooral opgang maakte.
In 1905 verscheen bij Vincent Loosjes in Haarlem al de achtste druk. In dit boek geeft de schrijfster ons een kijkje binnen het huis en het gezin van een jonge kooprnan/commissionnair Hein Smeder, die zich na zijn huwelijk in Rotterdam vestigt. De zaken gaan niet naar wens, maar Smeder verdient met het schrijven van novellen wat bij. Fmancieel komt er bij de geboorte van het eerste kind heel wat kijken; de wekelijkse huur baker bv. is f 4.50. Allengs komt de eerste verwijdering tussen de echtelieden: gewoonte, bezadiging? Al spoedig wordt een tweede zoon geboren, Leo. De gezindheid van de moeder laat sedertdien te wensen over. Het jongste kind sterft op 4-jarige leeftijd ten gevolge van hersen[vlies]ontsteking. Op de 'ijzeren' bruiloft bezoekt de moeder het grafje voor het eerst.
Volgens de Standaardcatalogus [voetnoot 4] is Hollandsch Binnenhuisje haar meesterwerk; 't verheerlijkt het intieme, huiselijke geluk, dat echter niet op Godsgeloof en vertrouwen is gebouwd. Johanna was, zo lezen we verder, de lieveling der toenmalige vrouwen en meisjeswereld. Als redactrice in 'de Hollandsche Lelie' had zij een plaais van vertrouwelinge bij hare lezeressen. Maar allengs begon men haar te zoetelijk en te lievig te vinden. Intussen was haar man notaris geworden in Wormerveer. Spoedig drongen er geruchten door tot de buitenwereld van echtelijke onenigheid. Na treurige, opzienbarende gebeurtenissen vertoonden zich verschijnselen van geesteslijden, die aan het werk der arbeidzame schrijfster een te vroeg einde maakten.
Haar zoon Henri schreef in 1907 het vervolg op Hollands Binnenhuisje: Leo Smeder. Bij lezing van het boek wordt duidelijk, dat hij aan deze gegevens refereert. Het boek is er zodoende weer een voorbeeld van, hoezeer een auteur in zijn werk (auto)biografische gegevens verwerkt [voetnoot 5].
Leo Smeder
Leo Smeder is het debuut van Van Wenneskerken. Hij schreef het in Napels-Amsterdam in het tijdvak december 1906-april 1907. Ook dit boek sloeg aan. Na de tweede druk (1908) volgde in 1909 de derde, goedkope druk; mijn uitgave vermeldt: 6e duizend.
De familie Smeder heeft zich nu om de gezondheid van de vrouw des huizes in Bussum gevestigd ("Gooise lucht de beste, had de dokter geoordeeld"), in de vilia Vrede aan de Koningslaan. Hein Smeder heeft zijn werkterrein naar Amsterdam verplaatst, is dus forens. Interessant is het over de sliptrein te lezen, alleen de twee achterste wagens loslatende aan het station Bussum. Ratelend, rammelend, hoog gierend de stoomfluit, schoot de sneltrein voorbij ... als een razend monster. Dicht achter hem kwamen los onbeholpen de twee slipwagens aansnellen [... met] de conducteur, die snel de rem ààndraaide. Ze stonden stil ... als uitgelopen bal aan het einde van zijn rolkracht.
Maar op 'Vredesteyn' is het niet bepaald vredig. De verwijdering tussen man en vrouw is groot geworden, de zaken staan slecht en Hein borrelt teveel (Hotel Vlietlaan). Zoon Leo, naar wie het boek genoemd is, tracht bij de ruzies bemiddelend op te treden.
Aan huis komt de kunstschilder Max Vanderzee musiceren en schaken met de gastvrouw. Met hem nu begint de vrouw des huizes Truus een verhouding. Ze bezoekt hem voor de eerste maal op de "zacht-glooiende Mariaheuvels", waar hij werkt aan een vergezicht over de Meentvelden: Blauw in de verte, waar die samensmolt met de wazige horizon strekten de Meentvelden zich uit. Schel flikkerden de kleine plassen hier en daar in het heldere licht. Eén groot ondiep meer vormden de ondergelopen stukken meent ... en het water lag dromerig stil als te koesteren in warme stralen...
Uiteindelijk verlaat ze het huis, om haar intrek te nemen in een pension in Laren [voetnoot 6], terwijl Max in Paviljoen Larenberg huist.
Het komt tot een echtscheiding en Leo kiest voor zijn moeder. Deze is ingestort en ze gaan voor haar herstel naar Napels. Hier concludeert de arts paralytica dementia (`hersenverweking'). Hierdoor is haar de liefde buiten echt met de schilder niet te wijten [.. .]. Op de vreemdste, wonderlijkste manieren openbaart de ziekte zich. Bij den een door de ontwikkkeling eener bijzondere energie, die hem tot gewaagde speculaties brengt .., bij den ander in hartstocht en andere onverstandige daden [..]. DE ZIEKTE ALLEEN DRAAGT ALLE SCHULD, zo lezen we op pagina 207/8.
Het boek eindigt met de dood van Truus na een uitstapje naar het Aganomeer. Hier had ze in de beroemde Hondsgrot de vervaarlijke zwaveldampen ingeademd.
Smeder & Zoon
In 1908 verscheen het vervolg op Leo Smeder, Smeder & Zoon (Amsterdam Van Holkema & Warendorf). Na zijn terugkeer gaat Leo, die na de dood van zijn moeder een jaar in Napels praktijkervaring had opgedaan, een compagnonschap met zijn vader aan. Het boek speelt in Amsterdam. Pa maakt met iedereen herrie: compagnon en huishoudster zijn al de deur uit. Hij zit diep in de schulden. De f 18.000,- deficit wordt uit de erfenis van moeder Smeder ongedaan gemaakt.
Hein Smeder adviseert Leo naar een "vrouw met geld" om te zien en heeft de dochter van de "ouwe Linckman", die na zijn dood "een dikke ton" naliet, op het oog.
Leo begmt echter een verhouding met de typiste van de zaak. Zij wordt door Pa natuurlijk op straat gezet en Leo brengt haar na een uitstapje naar het Spanderswoud [waar zijn moeder hem eenmaal de schoonheid der natuur had leren zien (...). Door het Spanderswoud wandelden zij naar 's-Graveland, waar ze koffie dronken in een café aan het water, onder kleine waranda] onder op een kamer aan 't Sarphatipark.
Dan komt de tegenslag, de hele Amerikaanse markt is gedaald, sommige spoorwegen drie tot vier punten, ook Pacifics, waarin Smeder & Co duizenden belegd had. Juist in deze tijd stuurt Greta Linckman geleende boeken terug en wanneer Leo zich opeens de laatste woorden van zijn moeder "Poog altijd licht te brengen, mijn jongen" herinnert, kiest hij voor Greta, tot bloei der firma Linckman/Smeder ...
De Standaardcatalogus spreekt van "immorele verwikkelingen" [voetnoot 7].
De armen van geest
Eveneens uit 1908 dateert De armen van geest (Nijgh & Van Ditmar Rotterdam). Het speelt in Gooidorp, vlak bij Amsterdam, dat voor de predikant, schrijver van vrome boeken als 'De ware zaligheid' en 'Langs het doornige pad omhoog' misschien de stijgbeugel tot roem was [...]. Wel was het maar een klein deel der Gooidorpers, die tot zijn kerkje opkwam, maar toch de beste helft, en slechts dezulken, die in Gods genade waren opgenomen. De anderen, liberaler, gingen in Naarden ter kerke, waar dominees stonden van meer moderne richting.
Het boek gaat over het gezin Schippers: vader en zoon Daan werken op de kwekerij van Hogendijk aan de Meentweg [voetnoot 8]. Een andere zoon werkte er ook, maar is aan de tering overleden (het gevolg van het ongezonde leven in de kassen). Ook dochter Marie werkt in huize Hogendijk.
De armoede van de Schippers is groot. Het leven hard. De arbeid op de kwekerij en in de kassen levert acht gulden in de week op (terwijl een bestelling van 1.000 coniferen en 2.200 iepen en platanen aan Deventer de summa van f 4.760,- opbrengt).
Hogendijk is atheist, zijn vrouw daarentegen dweept met de predikant, die eens in de week een avond komt eten en kaarten. Zoon Frans heeft nog wel oog voor sociale ellende en speciaal voor (het gezin van) Schippers, die hem als klein kind gered heeft uit de Achtersloot.
Als Daan bloed opgeeft en door zijn vader thuis gebracht wordt, worden vader en zoon wegens werkonderbreking ontslagen. Frans wil rechtvaardig handelen en komt op voor Schippers, doch werkt zich zelf in de nesten als Marie in verwachting van hem is. Zij sterft, na zich illegaal te hebben laten aborteren in Amsterdam.
De wezenlijk 'arme van geest' is echter de predikant, die een bedenkelijke rol krijgt toebedeeld en zo onoprecht overkomt, dat Frans hem kapittelt: U, dominee, hoeft hèm [Schippers] verdomme niet te leren wat er in de Bijbel staat ... u heeft die op de tong ... Hij in zijn hart.
Daan sterft tenslotte en wel ten tijde van de kermis, altijd het hoogtepunt in het dorp. Schippers verdient dan, ook op zondag [!], wat guldens bij met de bascule: "stap-òp en la-je wege" voor twee cent.
De Standaardcatalogus noemt het boek verkeerd door toon en strekking. Dat de sociale roman op een boomkwekerij gesitueerd wordt, verbaast niet al te zeer: de schrijver was immers aanvankelijk boomkweker.
Toneel
Sinds zijn verblijf in Nederlands Indië gaat Van Wemeskerken voor het toneel schrijven. In het Handboek Geschiedenis Nederlandse Letterkunde deel IV noemt Knuvelder hem onder het groot aantal schrijvers, met succes actief voor wat betreft de mogelijkheid op het toneel gespeeld te worden L..]. Velen schreven goed speelbare stukken, waarbij echter vaak de speelbaarheid de grootste, zoal niet de enige verdienste van de stukken is.
Rob Nieuwenhuys noteert in [het standaardwerk] Oost-Indische Spiegel [voetnoot 9]: Zijn romans zijn met een vlot glijdende pen geschreven, maar voortdurend met de ogen en oren op het publiek gericht dat beurtelings geamuseerd en ontroerd moest worden. Hetzelfde geldt voor zijn toneelstukken: ze zijn handig in elkaar gezet, maar ze moeten het toch teveel hebben van komische situaties en goedkope grollen. Alleen in de verhalenbundel Langs den gordel van smaragd [1923] heeft Van Wermeskerken zichzelf overtroffen. Zonder zijn banaliteiten kon hij een bekwaam verteller zijn.
Ben Stroman noemt Fabricius en Van Werrneskerken: zeker geen literatoren van formaat, maar toneelschrijvers die hun rol gespeeld hebben [voetnoot 10].
Welnu, die rol ligt bij Van Wemeskerken vooral op het 'Indische' toneel. Hij debuteerde in 1916 met 'een vrolijk spel uit het Indische leven' Tropenadel, dat het niet slecht gedaan heeft: in 1922 werd het herdrukt, en nog in 1948 verscheen een vierde druk.
Henri van Wermeskerken in de filmeditie van de roman Suikerfreule. |
Het vervolg hierop was het blijspel in 3 bedrijven, De suikerfreule [1917], waarin Esther de Boer-van Rijk en Adolf Bouwmeester onder Heijermans de hoofdrol gespeeld hebben [voetnoot 11]. Prof. Asselbergs geeft in de Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden een vluchtige kwalificatie van deze eerstelingen [voetnoot 12]. Volgens Gerard Brom [voetnoot 13] heeft Van Wenneskerken met De suikerfreule (de dochter van een Kattenburgse 'mevrouw' die altijd misverstanden met de Javaanse bedienden moet doormaken) "het toppunt van exploitatiekunst bereikt". Goena-goena, 'vrolijk spel van een mysterie-volle Indische nacht', volgde in 1918. Opmerkelijk is, dat Van Wermeskerken vaak eerst het toneelstuk schreef en daarna pas de roman. Zo kwam de roman Tropenadel in 1918 uit. Suikerfreule verscheen als roman in 1925 [en werd zelfs verfílmd, de filmeditie met 6 foto's naar het scenario van Van Wermeskerken en Haro van Peski is van 19351.
Het omgekeerde gebeurde uiteraard ook: zo kwam pas in 1929 het '[toneel]spel van het land' De armen van geest uit, nadat de tweede druk van de roman in 1928 was verschenen. Curieus is, dat hij in 1932 Johanna's Hollands Binnenhuisje omwerkte voor het toneel tot 'een innig spel van den huiselijken haard in 4 bedrijven' (aldus de ondertitel).
Verder oeuvre
Tussen 1918 en 1922 zit een hiaat in zijn letterkundige arbeid, wellicht te maken hebbend met zijn terugkeer naar Nederland [exacte jaar onbekend]. Na 1922 verschijnen nieuwe romans, te beginnen met Roemah Angker, 'roman van stille kracht en Indisch bijgeloof'. In Couperus' gevolg durfde Van Wermeskerken het heiligdom van de kunst binnendringen met [...] dit onbeduidend werk. Het vertoont een spookhuis, dat eerder gekhuis mag heten, wanneer de angst van de bedienden nog door 'materialisatie' van Westerse spiritisten wordt verergerd [Gerard Brom p.180].
Daarentegen worden de verhalen Langs de gordel van smaragd [1923], zo ook volgens het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde [1986], vaak "zijn beste werk" genoemd. Gedeelten werden in diverse bloemlezingen opgenomen [voetnoot 14].
In 1924 schreef hij de pendant van Hollands Binnenhuisje: Indisch Binnenhuisje. Het vertelt van een slap echtpaar dat naar Indië gaat en geheel op zichzelf gaat leven. Veel zaaks is het gewis niet, maar het is tenminste onberispelijk [Standaardcatalogus]. Gerard Brom heeft een duidelijker menmg over het boek: Er zijn baanbrekers en er zijn meelopers. Bij welke groep de onmannelike man hoort, die nu eens achter het jasje van Couperus en dan weer achter de rokken van zijn moeder zijn weg probeert te vinden, is niet de lastigste vraag in onze problematische tijd. Maar dat moet gezegd worden: hij loopt heel zoetjes mee. Maar wat Johanna heel natuurlijk kon weergeven, wordt bij de zoon niet aannemelik behandeld [...]. Meer dan Amerikaans heeft de schrijver het succes van zijn moeder uitgebuit" [p. 205].
Een volledige opsomming van het hele oeuvre gaat te ver. De Encyclopedie voor de wereldliteratuur van Buddingh [1954] noemt 14 romans en 7 toneelstukken [de bewerking van Johanna's Binnenhuisje (1932) ontbreekt o.a.]. Het doorwerken van de cumulatieve catalogus Brinkman leverde een totaal van 22 boeken op.
Ook de herdrukken vallen allemaal na 1922, bv. Smeder & Zoon 1924, Tropenadel 1925, De Assenhoeve (roman uit de Lage Landen, 1910) en Indisch Binnenhuisje beide in 1929. In een enquête van het weekblad Haagse Post van 1929, waarin de lezers zelf uitspraak mochten doen over de vijftien mooiste boeken van het jaar daarvoor, stond Indisch Binnenhuisje op de vierde plaats [voetnoot 15].
Boy
In 1930 werkte Van Wermeskerken Leo Smeder om tot Boy. Hij verantwoordt de bewerking als volgt: Zoals een schilder penseelt in zijn schilderij, wanneer de sterkste kleuren na jaren hun warmte en innige klaarheid verloren, en er dan zijn nieuwe visie inlegt, zo werkt ook de auteur bij de herdruk in zijn boek. Leo Smeder bleef de zelfde roman; alleen legde de auteur er zijn meer bezonken en actuele visie in, waardoor een jonger boek verscheen, dat ook de nieuwe titel Boy behoefde.
De verschillen zijn overigens miniem. De sliptrein is komen te vervallen. Hotel Vlietlaan is Concordia geworden en Larenberg Hamdorf. Zijn "visie" op de dementia paralytica is iets reëler [voetnoot 16].
Dat het toneel blijvend zijn interesse heeft, bewijst het fèit, dat hij vanaf 1930 tot zijn dood de leiding had over het Toneelfonds Comoedia van Hollandia drukkerij te Baarn [voetnoot 17]. Bovendien was hij de derde voorzitter van de Bond van Nederlandse Toneelschrijvers, die in 1923 was opgericht. Bij het tweede lustrum van de Bond stak hij in het jubileumboek Na tien jaar de loftrompet over Jan Fabricius. Aan de met succes gespeelde auteurs als Fabricius en Van Wermeskerken ontleende de Bond zijn motieven om de miskennmg van zijn overige leden te bewijzen. Ben Stroman weet nog te melden: Tropenadel heeJi het vijf maanden in het Grand Theater in Amsterdam uitgehouden. Suikerfreule haalde daar honderd voorstellingen [voetnoot 18].
Curieus is de 'fantastische tropische roman' Het manneneiland [1931].
Het is het gefantaseerde relaas over drie mannen, die als schipbreukelingen een aantal jaren op een onbewoond eiland in de Stille Oceaan doorbrengen. Hun bestaan wordt opgeschrikt door de noodlanding van twee vrouwen, die meedoen aan een vliegwedstrijd rond de wereld. Hierna begmt de touwtrekkerij van drie mannen om twee vrouwen. In 1958 herdrukte Veen het boek als Amstelpocket 8. Het is nog altijd goed leesbaar, romantisch van inslag en realistisch als het is.
Van Wermeskerkens laatste boek is De groene hel, 'het blanke mysterie van de Matto Grosso' [1933]. In 1947 verscheen een nieuwe uitgave [voetnoot 19], de laatste editie is van 1956.
Westerveld
Van Wermeskerken ligt begraven op Westerveld, bekend als rustplaats van andere Indië-gangen. Hier werd in 1923 Louis Couperus verast en in de urnentuin staat ook het sobere monumentje voor Multatuli (1820-1887) met de tekst: "De roeping van de mens is mens te zijn" [voetnoot 20].
Noten
1. In 1909 verscheen Door Spanje, schetsen en verhalen. Ook Van het wondere geluk (1908) werd gedeeltelijk in Spanje geschreven: "Ilmenau juni 1907/Madrid februari 1908.
2. Schrijfster van romans en novellen (Hare roeping getrouw, 1879). Redactrice van 'De Hollandse Lelie, 1887 (opgericht), waarin zij de meisjes opleidde tot alle denkbare vrouwen- en moederdeugden [K. ter Laan Letterkundig woordenboek, Van Goor 1952].
Achterin Leo Smeder staan zeven titels (+ 'beoordelingen') van haar venneld. Jan Fontijn geeft in Tweespalt, Het leven van Frederik van Eeden tot 1901 [Querido 19901 een tweetal citaten uit haar populaire De schoonste gaven van een Vrouw, een boek dat precies aangeeft hoe een meisje uit de betere stand zich moet gedragen.
3. Eene Halve Eeuw 1848-1898, Nederland onder de regeering van Koning Willem den Derde en het regentschap van Koningin Emma, o.r.v. Dr. P.H. Ritter [verschenen bij de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in 18981 deel II, hoofdstuk 12: Letteren en taal door Dr. J. te Winkel.
4. De Standaardcatalogus van het R.K. Centraal Bureau voor Lectuur o.l.v. A.B.H. Gielen S.J. [Uitgeverij 'Joost van den Vondel' Amsterdam 1925] noemt nog negen titels.
5. Deze stelling wordt bewezen door het boek van Maurits Sabbe, dat ik achteraf in de Letterenbibliotheek RU te Utrecht inkeek: Het Aandeel der Vrouw in de Nederlandse ietterkunde, deel I, p. 120-121 [Gent 1920]: "Johanna van Woude kon zich niet in het huwelijksgeluk verheugen, dat zij zo talentvol bezong. Huiselijke misstaden leidden tot een geding wegens poging tot vergiftiging, haar vrijspraak en de echtscheiding. Zij die zo populair was geweest, stierf ongelukkig en verguisd [zie daarover haar eigen Levensherinueringen (Haarlem Loosjes) en Leo Smeder]".
6. Eén citaat inzake Laren: in de stoomtram wijst een boerin haar op de Engelsen en Amerikanen: dat benne schilders die schildere ons uit, en dan verkoope ze het duur; die daar met die grote hoed het me dochter uitgeschilderd. en wat fijn hoor, alleen wou ie dat ze der êrepelebak op er schoot hieuw, dat benne eksetrieke lui .. juffer; en 'e cente, dat ze verdiene, zelfs kos 't ze niks, een paar dubbeltjes doek, een paar centen verf., da's alles .. maar ze weten te smeren waar 't zitte mot.
7. Standaardcatalogus: de held maakt een meisje ongelukkig en huwt dan een dame omdat hij geld nodig heeft. Over andere boeken: "Van het wondere geluk, vrije liefde, echtbreuk, zelfmoord liggen opgestapeld. De armen van geest, verkeerd door toon en strekking. De Profondis Ciamavi [1913], verhaal eener moeder aan haar dochter van haar zedeloze levensroman. Deze boeken zijn beslist af te keuren. Roemah Angker [1922], een roman van Indisch bijgeloof en hoe licht een Europeaan in die omgeving onder de indruk komt. Voor alle[en?] volwassenen. Tropenadel is een leuk, maar onwaarschijnlijk boek".
8. Voor de lokatie: Het volk van andere kwekerijen kwam hen achterop. Staalglad in de windloze avond lag naast de weg de brede Achtersloot. Er dreef een watergeur van de plassen op, die ginds bloedrood te fonkelen lagen in weerkaatsing van avondlucht [...]. Met een "n'avond, Schippers", gingen zij hem voorbij, den huisweg, soms nog uren gaans, aanvangend. Want velen woonden in Huizen en Blaricum, waar het leven en de huisjes goedkoper waren [p. 21-23]. De kwekerij wordt gesneden door & spoorlijn [p. 6].
De beantwoording van de vraag welk dorp Gooidorp moet zijn, laten we aan de lezer over.
9. Oost-Indische Spiegel, 'Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden', Amstedam Querido [1972], derde, bijgewerkte en herziene druk 1978, p. 302
10. Stroman in De Boekenboom, 'zestig jaar schrijven in Nederland' [Jubileum Vereniging van Letîerkundigen 1965] p. 90. Hij noemt alleen Tropenadel en Suikerfreule.
11. Simon Koster, De Bouwmeesters, Kroniek van een theaterfamilie, Van Gorcum Assen 1973, p. 340. Lily Bouwmeester speelde o.a. in Tropenadel [id. p. 3561.
12. Deel 9 'Het tijdperk der vemieuwing van de Noordnederlandse letterkunde (Den Bosch/Antwerpen/Brussel z.j.): Van Wenneskerken redde de hachelijke financiële situatie van Heijermans' troep door zijn Indische roman Tropenadel om te werken [het is juist andersom, vd H.] tot een klucht waarin Esther de Boer even hartelijk bewonderd werd als in haar grote Heijermansrollen Kniertje en de Meid. Als vervolg gaf dezelfde auteur nog De Suikerfreule, een persiflage van de Amsterdamse achterbuurt-juffrouw, die zich in Indië overeenkomstig haar welstand als iets heel deftigs wil voordoen.
13. Gerard Brom, Java in onze kunst, Rotterdam W.L. & J. Bnisse 1931.
14. bv. Brands/Lieve, Gouden aren, Leesboek voor Gymnasia, Middelbare scholen en scholen van Voortgezet Lager Onderwijs, derde deel [vijfde druk, 1949].
Ook werkte hij mee aan Helden van de dag, Werkers voor ons allen, Leesboek voor onze opgroeiende jeugd van 12 jaar en daarboven op scholen voor lager en voortgezet onderwijs [Groningen J.B. Wolters, 2 delen, in 1940 de 3e dr. / vierde druk van deel 1 in 1942 en deel 2 in 1943].
15. Dr. G.W. Huygens De Nederlandse auteur en zijn publiek Amsterdam 1946, p. 199. Nog een paar (bekende) namen:
1. Timmermans: 'Pieter Brueghel'
2. Otherdahl: 'Inger Skram'
3. Coolen: 'Kinderen van ons volk'
4. Van Wermeskerken: Indisch Binnenhuisje
5. S. Lager1öf 'Anna Sward'
9. S. Undset 'De Splinters van een Toverspiegel'
11. Wilma: 'Moeder Stieneke'
15. Courths Mahler: 'Door Liefde bevrijd'
16. Het komt neer op een langzame, algemene paralyse van het zenuwgestel, een afbraak van de bewustheid [...]. Deze dementia heeft bij haar minstens tien, maar mogelijk meer jaren gewerkt. Die vage hoofdpijnen, waarbij zij klaagde dat er een klem om de hersenen lag, die obsessies, maar tegelijk die moed van handelen, die energie, dat zijn allemaal symptomen, onderdelen van het ziektebeeld. Als je ooit twijfèlde aan iets in je moeder, ban dit dan dadelijk uit je hart, want dit is alles slechts ziekte ... geen schuld [p. 173 vlgg.]
17. Hier verscheen o.a. werk van Wiily Corsari en Henk Fedder [Nehemia, over Henk Fedder. Contactblad Historische Kring Bussum Jaargang 10, nummer 3, december 1994)
18. B. Stroman, De Nederlandse toneelschrijfkunst [Amsterdam/Antwerpen 19731.
19. De Boekengids Jrg. 26 [l948] van het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen noteert: De exotischa natuur en zeden worden aanschouwelijk opgeroepen; de avonturen (natuurlijk steeds met goede afloop) zijn aantrekkelijk in elkaar gezet. Ja, de pathos is zeker nogal goedkoop, maar enfìn, men weet dat niets meer bedoeld werd dan ontspanning [...].O eeuwige romantiek van paradijsidyllen, - maar ook van krokodillen!
20. Querido's Letterkundige reisgids van Nederland [1982], 1983 2e, verbeterde druk, p. 373.