Bussums Historisch Tijdschrift 21/3 (december 2005) pag. 13-22
Bussumse familie Post, vijf generaties zandschippers
Frans de Gooijer
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel.
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
Inleiding
Enkele eeuwen geleden leefden er in ons dorp zo weinig Bussummers, dat iedereen elkaar kende. Ook al had iemand een toenaam, in de dagelijkse omgang gebruikte men een patroniem (voornaam met vadersnaam). Naarmate men met de overheid te maken kreeg, nam de noodzaak van een familienaam toe. Zo ging het ook met de familie Post. Eind 17e eeuw vestigde zich in Bussum een zekere Teunis Jacobsz. Een eventuele toenaam werd niet vermeld. Zijn zonen (generatie 11)stonden wel al te boek als Post. De naamsoorsprong is onbekend. Veel nakomelingen (uit de generaties II, III, IV, V, VI) bleven in Bussum wonen en waren generaties lang werkzaam als zandschippers.
Bussum onder de ban van Naarden
Tot aan de zelfstandigheid van Bussum probeerde het Naardense stadsbestuur te verhinderen dat het boerengehucht zou uitgroeien tot een volwaardig dorp. In de directe omgeving buiten het stadje werden neringdoeners en ambachtslieden geweerd of tegengewerkt. De krampachtige houding was verklaarbaar. De grootste bedreiging voor het voortbestaan van Naarden kwam niet van een militaire vijand, maar van de bedrijvigheid en nijverheid in enkele Gooise dorpen. De vijandelijke
bezettingen kwam Naarden te boven, maar tegen de Gooise dorpen heeft ze al in de achttiende eeuw het loodje moeten leggen.
Tot 1817 was het voor nieuwkomers moeilijk om in Bussum een redelijk bestaan op te bouwen. Voor de niet-erfgooiers onder hen was het ook praktisch onmogelijk om landbouw te bedrijven. De onvruchtbare engen rond het dorp moesten zwaar bemest worden. Mest was schaars en duur, wie aan akkerbouw deed diende er vee op na te houden. Niet-gerechtigden mochten geen vee op de plaatselijke Meent laten grazen.
Zandafgraving |
Zandafgravingen
Sinds mensenheugenis groeven de Gooise bewoners op de woeste gronden naar zand, leem, keien en grind. Meestal gebeurde dat op kleine schaal en bestond het vervoer uit paard en kar. Ten zuiden van Naarden begon men in 1651 een zandsloot in de richting van Bussum te graven. De bedoeling was een aantal heuvels daar te slechten. De beruchtste daarvan was de Galgenberg.
Voor Naarden en Bussum was dit het prille begin van het zandvervoer per schuit Het laatste kwart van de zeventiende eeuw werden de vestingwerken van Naarden op grootscheepse wijze vernieuwd. Hierbij verkreeg de vesting de stervorm die het tot de dag van vandaag heeft behouden. Van heinde en ver kwamen honderden werkers om dit project te klaren. Voor de aan en afvoer van zand waren veel schuiten nodig. Ook na het gereedkomen van de vestingbouw bleef er werkgelegenheid voor een aantal schippers met hun schuiten. Belangrijk daarbij was een beslissing van de Staten van Holland uit 1674. Daarbij werd besloten om tot op een afstand van een kilometer rond de vernieuwde vesting de hoge gronden tot het z.g. leliepeil af te graven. Na het afgraven kon het gebied, bij een aanval, onder water worden gezet. De kosten van de afgraving werden gedekt door de afvoer van het zand via de Muidertrekvaart naar Amsterdam. Langzamerhand ontstond een stelsel van zanderijsloten, die steeds verder werden uitgebreid in oostelijke richting (Valkeveen) en zuidelijke richting (Bussum). In de zanderijen werd met kruiwagens het zand in schuiten gestort. De volle schuit boomde men daarna door lange en ondiepe sloten tot aan de buitengracht van vesting Naarden. Vervolgens probeerde men met gunstige wind naar Amsterdam te laveren. Meestal diende men lopend over het jaagpad en in een tuig de boot te trekken. Na een lange trek kon men een tijdlang wisselen met de roerganger. Op de terugvaart had men vaak tegenwind, maar gelukkig was de last dan niet zwaar te trekken.
Hoe de familie Post betrokken raakte bij de zanderijen
Voor de gewestelijke overheid waren de afgravingen binnen het schootsveld te belangrijk om die door reglementen van een stadje te laten vertragen. Zandbazen en schippers konden vanuit Bussum hun beroep vrijelijk uitoefenen. Verschillende zandschippers woonden al einde 17deeeuw in Bussum. De stamvader van enkele generaties Bussumse schippers was een zekere Teunis Jacobse.
I. Teunis Jacobs (Post)
Deze Teunis, afkomstig uit de omgeving van Soest, trouwde te Bussum op 31 december 1694 met Bijtje Jans. Zijn trouwgetuige was Gerrit Meijerden, een familie lid van Bijtje. Uit het huwelijk van Teunis en Beijtje werden tussen 1695 en 1706 vijf jongens en een meisje kinderen geboren. Allen werden katholiek gedoopt in het schuilkerkje van Naarden, dat in de Bussummerstraat stond.
Teunis Jacobse overleed tussen 1705 en mei 1707. Op 3 mei 1707 ging Bijtje Jans naar de Naardense notaris Joan Bosch om een akte op te laten maken. Vastgelegd werd welk 'vaderlijk Erfdeel' aan de vijf kinderen toekwam. Het jongste zoontje van Bijtje was al overleden. Het erfdeel van de kinderen bestond uit:
'seecker huis en erve, staande binnen Lage Bussum met ontrent vijfschepel (1 ha) Bouwlandts daaraan, tegenwoordig bewoont werdende door Jannities Willems'
Verder moest Bijtje beloven: 'daarenboven dezelve haar vijf kinderen te alimenteren en onderhouden met kost, klederen en andere lighamelijke nooddruf, oock dezelve te laten leren lezen en schrijven en een voornaam handtwerck, naar de kinderen vernuft en gelegenheijt, omme onder gods zegen te bestaan.'
Akte Bijtje Jans, 3 mei 1707 |
Uit het leren lezen en vooral schrijven, zowel voor de jongens als het meisje, bleek een zekere status van het gezin. Destijds was het leren lezen onder gewone katholieken geen noodzaak. De calvinisten vonden het wel belangrijk dat hun geloofsgenoten iets leerde lezen, zo konden die zelf bijbelteksten spellen. De belangen van de kinderen werden bij de notaris behartigd door 'Gerrit Meijerden ende Geu Meijerden, oomen van de kinderen.' Hun familierelatie werd in de akte niet verder verduidelijkt.
Wel bleken de Meijerden af te stammen van een oud Goois geslacht. In 1708 werden in alle Gooise plaatsen erfgooierslijsten opgemaakt. Op Bussumse lijst werden Gerrit en Geu vermeld, maar niet de weduwe van de overleden Teunis Jacobse.
Weduwe Bijtje Jans bleef in 1707 achter met vijf jonge minderjarige kinderen van 3 tot 12 jaar.
Naar de maatstaven van die tijd was zij niet onbemiddeld. Desondanks had ze een zwaar leven. Mogelijk werd zij ook ondersteund door familie in Bussum, onder andere door Geu Meijerden en zijn vrouw Wijntje Bartes. Dit echtpaar liet op 11 maart 1717 een testament opmaken waarin zij verklaarden: 'Testateurs bij desen te opkalefateren en voor uyt te maken aan de kinderen van Teunis Jacobs geprereert bij Bijtje Jansz met name Jacob, Claasje Jan, Gijsbert en Rut Teunisz te samen de somme van Honderd guldens'. Weer stond in de akte geen duidelijke verwijzing naar de familierelatie.
Bijtje Jans overleed in juli 1737. Haar kinderen, de tweede generatie Bussumse familie Post, erfden o.a. haar huis en de vijf schepel (1 ha) bouwland.
IIa. Jacob Teunisse Post (1695-1732)
De kinderen van Teunis en Beijtje werden allen gedoopt in het katholieke kerkje in Naarden. De eerste zoon werd vernoemd naar zijn grootvader. Deze Jacob werd gedoopt op 21 juli 1695. Mogelijk bleef hij ongetrouwd, hij overleed op 17 februari 1732. Uit de onverdeelde boedel van zijn vader heeft nooit zijn deel gehad.
1 april 1750 Acte van admissie verleend aan Jan Teunis Post als groot tapper te Lage Bussum |
IIb. Jan Teunise Post (1699-1768)
Jan werd gedoopt op 7 april 1699. Hij trouwde 23 november 1726 met Trijntje Jans. Post was zijn familienaam naam, maar in Bussum stond hij bekend onder de bijnaam Jan van Soest. Zijn echtgenote overleed in februari 1737. Jan hertrouwde in 1738 met Matje Willems en moest daarbij f 6.- aan impost ( belasting) betalen, een flink bedrag in vergelijk met een doorsnee dorpeling. Zijn bezit moet groter zijn geweest dan alleen zijn huis en een stuk bouwland. Overigens verkocht hij deze onroerende goederen aan zijn broer Rut. Voor dat geld vond hij een goede investering, want inmiddels was hij herbergier geworden van de Orangeboom.
26 mei 1768 Acte van admissie verleend aan Matje Willems weduwe van Jan Teunis Post
|
Na zijn overlijden in 1768 zette zijn weduwe de zaak voort. Tijdens de Bussumse Kermis van juni 1770 ontstond er een dronkemansruzie in de herberg. Matje, ook wel Marretje genoemd, moest als herbergierster hierover een getuigenis afleggen.
'Deze getuigenverklaring is bewaard gebleven. Marretje hield zich op de vlakte. Begrijpelijk. Ze had angst voor wraakneming door de Huizers, die de gewelddadigheden hadden gepleegd. In 1785 nam Cornelis van Voorthuizen de herberg over.
IIc. Rut Teunisse Post (1704-1777)
Rut werd gedoopt op 5 januari 1704. In de archieven heeft hij meer sporen nagelaten dan zijn overige gezinsleden. Hij trouwde op 28 april 1730 met Jannitje Jans Willings. Uit dit huwelijk kwamen minstens 12 kinderen voort. Ze werden te Bussum geboren, de oudste in 1731 en de jongste in 1747. Allen werden gedoopt in Naarden.
Uit de erfenis van zijn vader bezat Rut een '½ Camp bij Bussum'. Dit perceel van 2½ schepel (0,5 ha) had een huurwaarde van f 20.11.00 (f 20,55), de belastingaanslag was f 1.14.04 ( 1 gulden, 14 stuivers, 4 penningen). Het ging Rut blijkbaar voor de wind. Rut kocht van zijn broer Jan niet alleen de andere helft van het Camp, maar ook diens huis. Aan de hand van de belastingnummers is de locatie van het huis te traceren. Nadat hij in 1739 het huis nummer 448 had gekocht, liet hij er twee woninkjes van maken. Als gevolg van de woningsplitsing werd de huurwaarde verhoogd tot f 34.16.00 (f 34,80).
De kindersterfte was vroeger groot, vier kinderen van Rut en Jannitje stierven jong. Enkele jaren na de geboorte van haar jongste kind overleed ook Jannitje in oktober 1749. Vreemd genoeg hoefde Rut voor Jannitje geen impost te betalen, terwijl voor elk van de overleden kinderen f 3.- betaald moest worden. Mogelijk hield men rekening met het grote aantal minderjarige kinderen waar Rut mee achterbleef. Armlastig was Rut niet, daarvan getuigde niet alleen de verplichting om impost te betalen voor zijn overleden kinderen. Ook het verpondingregister (een soort OZB) uit de jaren 1740-1752 liet een toename aan bezit zien.
Op 8 juni 1754 hertrouwde Rut met Marritje Jacobs. De Blaricumse Marritje was weduwe van Jacob Goverse Hol. Bij haar tweede huwelijk bracht zij ook bezit aan bouwland in Blaricum mee. Het wederzijdse bezit werd in juni 1754 vastgelegd bij de Naardense notaris Nederbergh. Als broodwinning bezat Rut twee schepen, die getaxeerd werden op f 700.-. Het ene schip was groot 13 last ( 26 ton) en de andere 19 last (38 ton). Ze waren bestemd voor het vervoer van zand zoals in latere akten werd weergegeven. De afzanding vanaf Naarden was rond deze tijd al gevorderd tot de huidige grenzen tussen Naarden en Bussum. De Bussummervaart liep niet verder dan het einde van de huidige Lambertus Hortensiuslaan. De evenwijdig aan de Brediusweg lopende Nagtglassloot was de andere uiterste grens. De Bussumse schippers gebruikten voorlopig deze sloot als haven. Verder konden de schepen nog niet komen.
In de jaren die volgden groeide het bezit van Rut en ook zijn aanzien. Hij was buurmeester (dorpsburgemeester) van Bussum in de jaren 1755, 1785 en 1768. Op 73-jarige leeftijd stierf Rut op 8 mei 1777. Zijn erfgenamen moesten aan impost op begraven f 15.- betalen. De notariële inventaris besloeg 32 bladzijden, met een geschatte waarde hoger dan f 5000.-. Het bezit bestond uit drie huizen, veel bouwland, sieraden, inboedel, huisraad, kleding, schuldbrieven, effecten, obligaties. Als teken van zijn waardigheid als buurmeester werden ook nog twee pruiken genoemd. Beide 'scheepen of schuiten' had Rut nog tijdens zijn leven verkocht aan zijn beide zonen Teunis en Cornelis. De opbrengst van f 700.- kwam, evenals zijn overige bezit in handen van zijn erfgenamen, die bestonden uit de volgende Bussumse ingezetenen:
Bijtje Post, geboren 1732, echtgenote van Steven van den Brand
Teunis Post (IIIb), geboren 1735, echtgenoot van Maghteld Hendriks Meijerde
Sijtje Post, geboren 1738, echtgenote van Hendrik Hendriksz
Lijsbeth Post, geboren 1744, echtgenote van Comelis van Sijl
Cornelis Post (IIIc), geboren 1746, echtgenoot van Emmetje Pieterse Huysman
Een aantal van hen bleef jaren daarna werkzaam als zandschipper.
IIIa. Gerrit Rutte Post (1733-1763)
Tot de erfgenamen van Rut Post behoorden ook de weeskinderen van zijn overleden zoon Gerrit. Gerrit werd gedoopt te Naarden op 3 november 1733. Hij trouwde 30 mei 1756 te Naarden met Elbertje Roele van Stranden. Beiden kregen minstens vijf kinderen die in Bussum werden gedoopt. Op dertigjarige leeftijd stierf Gerrit. Zijn echtgenote moest aan belasting op begraven f 6.- betalen. In verband met de minderjarige kinderen werd een voogdijakte opgemaakt. Voogden werden de ooms Teunis Rutte Post en Claas Jacobs de Beer. De laatst genoemde voogd overleed in 1783 en bij het opmaken van een nieuwe voogdijakte werd alleen de 20-jarige zoon Roelof. Gerritsz Post genoemd. Aan onroerend goed erfde Roelof van opa Rut 4 schepel (0,9 ha) bouwland buiten Lage Bussum. Veel niet-agrariërs belegde hun geld in grond Vooral de vruchtbare Maatlanden (hooiland) langs de Zuiderzeekust waren een goede investering. Vaak werd de grond verpacht aan land- of tuinbouwers.
IIIb Teunis Rutte Post (1735-1802)
Teunis Rutte Post huwde met Maghteld Hendriks Meijerde. Hij leefde in een roerige tijd. Het ancien regiem van stadhouder Willem V wankelde. In 1787 werd Willem weer in het zadel geholpen met behulp van zijn koninklijke zwager, die 20.000 Pruisische soldaten naar Holland stuurde. Een deel van deze Duitsers bivakkeerde in Bussum, ze vertrokken na 10 dagen. Teunis werd door de 'Pruysische' troepen beroofd. Na de aftocht diende hij een eis tot schadevergoeding in van f 71.10.-- (f 71,50) "wegens hem ontroofde zilver, goed, kleederen en meubilaire goederen".
IVb Roelof Gerritse Post (1763-1840)
Al op 22-jarige leeftijd huwde Roelof in 1785 met Geertje Artsen de Haan. Het echtpaar kreeg 12 kinderen. Ook Roelof kreeg last met de Pruisische bezetters. Voordat zij afmarcheerden moest Roelof als armmeester de eed van trouw afleggen op het Huis van Oranje. Het feit dat dit moest worden afgedwongen zegt genoeg. De jaren 181311814 brachten grote rampspoed voor Bussum. De Franse bezetters van Naarden hielden buiten de vesting strooptochten. Veel Bussummers verzochten later om schadevergoeding. Roelof gaf op dat zijn huis met alle daarin staande goederen verbrand was. Zijn schade bedroeg f 850.-. Een grotere ramp trof Roelof in januari 1832. Zijn jongste zoon Jacobus sneuvelde tijdens de Belgische Opstand als kanonier op 't Fort Frederik Hendrik. Roelof overleed 2 december 1840.
Zanderijen
De zandafgravingen rondom Naarden werden perceelsgewijs verpacht aan verschillende particulieren. Hun voorkeur ging uit naar percelen met grof zand, die in de buurt lagen van een zanderijsloot. Grof zand werd gebruikt voor dijken en wegen en bracht meer op dan fijn zand. In de directe nabijheid van de vesting was de kwaliteit van het zand minder goed dan op grotere afstand. De prioriteit van de gewestelijke overheid lag bij de afgraving van het schootsveld. In 1724 was die nog niet voltooid, om die reden verbood de overheid afzandingen elders in Gooiland. In 1747 werd door het Staatse Leger een proef gehouden met het onder water zetten van het gebied dat vanaf de 19" eeuw bekend stond als de Verboden Kringen. Nog steeds bleken veel plekken niet op voldoende diepte te zijn uitgegraven.
Nadien werd het toegestaan om op betere locaties een zanderij te ontginnen. Een aantal van de erfgenamen van Rut Post hield zich ook bezig met het zandtransport In 1772 verkocht Teunis Rutte Post (IIIb) zijn aandeel in een 'sandpont' aan zijn broer Cornelis Rutte Post (IIIc). De sandpont werd omschreven als: 'Lang over de steven 56 voet, wijt op de buitenkant van het borghout 12 voet, hol uyt de onderkant van sijn vlak 5½ voet, swaar 20 lasten". Dit kwam overeen met de maten
17,35×3,72×1,70 meter en een ladingsgewicht van 40 ton. De hoogste geldopbrengst gaf dan een scheepslading van 26 m3 droog grof zand. Cornelis verkocht op zijn beurt in 1783 weer de helft van het 'pontschip' aan Cornelis Brant en ontving daarvoor f 800.-. Had dit te maken met geldgebrek of met risicospreiding?
Twee andere erfgenamen stonden in 1790 als zandschippers te boek bij de zanderij van de Naarder Bastiaan Colbert. Onder de 10 schippers daar bevonden zich Hendrik Hendrikse (echtgenoot van Sijtje Rutte Post) en Steven van den Brand (echtgenoot van Bijtje Rutte Post). Genoemde zanderij in de buurt van Oud Bussum, was niet de enige in de omgeving. In 1795 werd bij Bussum als een middel van bestaan opgegeven: "De bezigheden der dorpelingen alhier bestaan voornamelijk in de zanderijen, een moeilijke arbeid, die door hen met 10 schepen aan den gang gehouden wordt" Inmiddels was in 1796 de Bussummervaart doorgetrokken en was Bussum in het bezit gekomen van een eigen haven.
Onder de bezitters van deze 10 schepen hoorde ook de zoon van Teunis Rutte Post. Deze Hendrik Teunisse Post (IVa), geboren juli 1761, was volgens de volkstelling van 18 1 1 van beroep schipper. Voor hem en anderen moet het een karig en risicovol bestaan zijn geweest. Na het overlijden van zijn zwager en medeschipper, bleef zijn zus Bijtje Brand-Post armlastig achter. Zijn leeftijdgenoot en neef Roelof Gerritse Post (IVb), was in die periode werkman.
Enkele familieleden van de vijfde generatie verdienden hun brood als zandgraver. In die tijd stond het beroep officieel bekend als zandloper. In de zanderij op de grens van Naarden en Huizen noemde men de gravers in de volksmond muizen. De opzichter daar kreeg de bijnaam de muizenkoning Uiteindelijk was de kleinzoon van Roelof de laatste schipper van de familie Post. Deze Teunis Klaasz Post (VI) werd geboren te Bussum op 6 april 1830. Met zijn overdekte veerschuit voer hij jarenlang op Amsterdam. Uiteindelijk verkocht hij zijn schuit op 24 februari 1886, hij overleed 1904. Aan zijn kleinkinderen vertelde hij over de vrolijk verlopen vaart van Amsterdam naar Bussum. Aan boord was een zending tonnetjes gevuld met jenever. Met een priem boorden de opvarenden een gaatje in enkele tonnetjes. Er werd menig borreltje afgetapt, waarna een houten pinnetje als afsluiting diende. Men kwam aangeschoten aan in de haven van Bussum.
Klaas Post en familie, 1921 |
Op zoek naar de roots
Einde negentiende eeuw vonden in het dorp Bussum op grote schaal afzandingen plaats De familie Post was daar niet meer bij betrokken. Inmiddels woonden er in Bussum enkele generaties afstammelingen van de zeventiende-eeuwer Teunis Jacobs. Onder hen was mijn opa Klaas Post, die in 1863 in Bussum was geboren. Hij verdiende de kost als timmerman bij de chocoladefabriek Bensdorp. Zijn oudste zoon Teunis werd eveneens timmerman en zijn jongste zoon Jan werd rijksveldwachter.
Vroeger ging de overlevering bij de meeste mensen hooguit terug tot de naam van de overgrootvader. Zo was het ook bij de familie Post, totdat er voordeel viel te behalen uit een stamvader. Op het einde van de twintiger jaren van de vorige eeuw hoopten veel oude Gooise geslachten op een Goois erfdeel. In de kranten werd geschreven over de op handen zijnde verkoop van de erfgooiersheide. De koper, de in 1932 opgerichte Stichting Gooisch Natuurreservaat, bood twee miljoen gulden. Dat bedrag kwam ten goede aan de mannelijke leden uit erfgooiersfamilies.
Johannes (Jan) Wilhelmus Post op de Politieschool, 1921 |
Ook de Posten wilden een graantje meepikken. Om hun aanspraken te bewijzen werkten enkele familietakken samen. Vijf en twintig leden van de familie namen tegen betaling een genealoog in de arm. Aan de hand van doop-, trouw- en begraafakten werd geprobeerd om aansluiting te vinden op de erfgooierslijst van 1708. Uiteindelijk vervaardigde de genealoog een stamboom die achteraf juist bleek te zijn tot Roel Gerritsz Post (IVb). De naam Roel was in de familie gekomen via een vrouwelijke lijn. De genealoog borduurde verder op deze voornaam en plakte er vervolgens een willekeurige vader, grootvader en overgrootvader bij. Die zogenaamde overgrootvader pikte hij op uit de lijst van 1708. Het werkstuk werd direct door het bestuur van Stad en Lande naar de prullenmand verwezen. De Posten ontvingen het volgende briefje:
"zijn afgewezen op grond van het feit dat zij (25 Posten) wel beweren, dat zij op de lijst van 1708 onder Bussum voorkomende Gerrit Roelen hun stamvader is, doch dit niet met bewijsstukken aantonen, dat wel gebleken is, dat een kleinzoon van genoemde Gerrit Roelen in 1735 wordt geboren en ingeschreven staat als Gerardus zoon van Roel Gerritse en Lena Jans. Dat ook gebleken is, dat in 1765 huwt: 'Gerret van Post' doch dat niet nader blijkt of is aangetoond, dat 'Gerardus zoon van Roel Gerritse en 'Gerret van Post' dezelfde persoon is. Dat de afstamming zoodoende niet is bewezen".
Bovenstaande is een goede les voor amateur-genealogen, die op zoek gaan naar voorouders Ga nooit alleen af op de naamgeving, raadpleeg ook notariële akten.
Bronnen:
- J.V.M. Out, Die van Lage Bussum. Zeist 1976
- H. Schaftenaar, NIEUW VALKEVEEN, een landgoed in de zanderij. Naarden 1991
- H.G.J. Rigter, Buitenplaatsen in de Gooise Noordflank. Utrecht 1988
- Stad en Lande Archief, LEDENLIJST 15.23 t/m 15.30
- Stadsarchief Naarden: 3721 A36; 3729 A41; 3765 A104; 3780 A99; 3780 A100, A 101; 3787 A 23, A 46; 3790 A36, A50. NNAB Not. Bok. 1886.