Skip to main content

Contactblad Historische Kring Bussum jaargang 10 nummer 3 (december 1994) pag. 83-91


Een gedenkwaardig familiebedrijf

Deel 1: interview met Gijs de Jager

Ina de Beer

Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel

Deel 2 is gepubliceerd in Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11, nr. 1 (april 1995), pag. 3-9

Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.

Als de kerkklokken luiden, dan verkondigt dat meestal het inzegenen van een huwelijk. Luiden de klokken echter monotoon, dan betreft het een uitvaart; een dierbaar familielid is overleden.
Om meer te vernemen over de wijze waarop uitvaarten en begrafenissen plaatsvonden en nog plaatsvinden, legde ik kontakt met de nu 76-jarige Gijsbertus (Gijs) de Jager. Hij was bereid te vertellen over zijn grootvader en zijn vader, maar ook over zijn eigen aandeel in het begrafeniswezen. 

      
 
Teunis de Jager en Everdje van Driel

Grootvader Teunis de Jager

Grootvader Teunis de Jager werd op l augustus 1854 in Bussum geboren in het huis dat genummerd was 111. Na de lagere school te hebben doorlopen werd hij koetsier, maar vooral voerman. Met paard en wagen vervoerde hij stenen en zand naar de plaats waar een huis werd gebouwd. Omdat het bouwen van een huis in die jaren ruim een jaar in beslag nam, werd dat voor hem een dagelijks terugkerend karwei. In die jaren woonde hij op het adres Gildestraat 24. Op 3 november l876 trad hij in het huwelijk met Everdje van Driel. Zij werd op 29 november 1853 in Bussum geboren. Uit dit huwelijk werden zeven kinderen geboren: vijf meisjes en de twee jongens Evert en Reindert. Evert zal, zo blijkt later, in de voetsporen treden van zijn vader.

Ondanks zijn zware arbeid had grootvader Teunis er nog een baantje bij: hij werd aanspreker. Onder een aanspreker werd verstaan een persoon die familie en vrienden van een overledene uitnodigt tot de begrafenis, het overlijden in de buurt huis-aan-huis aanzegt (mededeelt) en verder met de begrafenis is belast. Een aanspreker werd ook wel nodiger, doodbidder, lijkbidder, groefbidder, bidder of leedaanzegger genoemd.

Teunis de Jager was aanspreker en met nog andere aansprekers, onder wie de heren Arie Horst en P. Ledder, werd toen besloten om samen te werken. Dat had tot gevolg dat in 1890 werd opgericht de Eerste Bussumsche Protestantsche Begrafenis Vereniging "Eensgezindheid". 

Sterfgeval

Sinds 1890 was grootvader Teunis de Jager naast voerman nu ook aanspreker. Was er een sterfgeval, dan kostte het weinig moeite om hem te vinden. Hij was immers met zijn paard en wagen onderweg op zijn dagelijkse trajekt. Als hem een sterfgeval werd gemeld liep hij meteen naar huis. Zijn dagelijkse kloffie verwisselde hij voor zijn zwarte pak en wit overhemd. Daarna bezocht hij de familie waar een sterfgeval te betreuren was. Nadat de huisarts de doodsoorzaak had vastgesteld, werd door een wijkverpleegster de overledene afgelegd en gekleed in een lijkwade. Deze bestond veelal uit een wit zijden nachthemd. Later gebruikte men ook wit gebloemde pyjama's. Grootvader De Jager adviseerde de familie en regelde de uitvaart en de begrafenis. Ook informeerde hij desgewenst de pastoor of de dominee. In overleg met de familie werd de rouwcirculaire samengesteld, die ook in de krant werd gepubliceerd. Nadat het uur van uitvaart en begrafenis was geregeld, ging hij in de buurt aanzeggen. Over de wijze waarop het aanzeggen in die jaren plaats vond, leest u verder in dit artikel.

Bij de rooms-katholieken was het gebruikelijk dat de rouwcirculaire breed paars omrand was. Bij de overigen was het breed zwart omrand. Tegenwoordig is het gebruikelijk om alleen smal grijs omrande rouwcirculaires te gebruiken. 

Onderscheid in uitvaart

Tijdens onze gesprekken toonde Gijs mij het boek waarin een gedeelte van de door De Jager verzorgde uitvaarten staat vermeld. Met nadruk zegt hij, dat in werkelijkheid het aantal uitvaarten veel hoger ligt. Met zijn toestemming heb ik, na vele uren tellen, een uittreksel samengesteld. Onderstaand treft u de aantallen aan.

In de periode van 1919-1940 vonden 1.018 uitvaarten plaats, onderverdeeld in respectievelijk eerste, tweede en derde klas.
Eerste klas 171
Tweede klas 497
Derde klas 350
Triest vond ik het om te lezen hoeveel baby's levenloos ter wereld kwamen, voornamelijk in de jaren 1919 tot circa 1936. Veel kindertjes overleden in diezelfde periode "beneden het jaar", zo staat in het boek vermeld. Eveneens droevig is het te lezen hoeveel kinderen onder de zes jaar het leven lieten. Zij overleden voornamelijk in de periode 1919-1925.

In 1923 en 1924 vonden twee crematies plaats in Velsen.

In de periode van 1940 tot november 1953 werden 692 uitvaarten verzorgd:
Eerste klas 32
Tweede klas 370
Derde klas 290

In het boek wordt ook melding gemaakt van een vierde klas uitvaart. Gijs de Jager legt uit dat dit uitvaarten betrof voor rekening van Armenzorg. Na nog eens door het boek gebladerd te hebben, lees ik dat twee evacué's tijdens de Tweede Wereldoorlog in Bussum zijn overleden. Gijs weet zich te herinneren dat het twee evacué's betrof die wegens oorlogshandelingen in Huissen (Gelderland) en omgeving naar Bussum werden geëvacueerd. 

Thuis opbaren

Om de overledene thuis op te baren kwam de aanspreker met twee personeelsleden naar het sterfhuis. Zij hadden een speciale handkar bij zich, waarop een zwart geschilderde ombouw was bevestigd. Onder de ombouw lagen de grafkist, gordijnen, kandelaars, schragen, afdekkleden en kleedjes.

In de voorkamer, of soms in de slaapkamer, werden zwartlaken gordijnen opgehangen, die bevestigd werden door middel van stangen. Nadat de overledene was gekist werd de grafkist op de schragen geplaatst. De kist werd met een glasplaat afgedekt met daarover een zwart afdekkleed. Onder de rouwgoederen was ook een vloerkleed. Voor rooms-katholieken en leden van het Leger des Heils werd een paars vloerkleed gebruikt, afgezet met een witte rand. Bij niet-katholieken werd een zwart vloerkleed met een witte rand gebruikt. Als anno 1994 het thuis opbaren nog plaats vindt, dan wordt een grijs vloerkleed met een witte rand gebruikt.

De grafkist was met wit linnen bekleed. Nadat de kandelaars waren geplaatst werd voor deze droeve gelegenheid ook de klok stil gezet. Waren er spiegels in de kamer aanwezig, dan werden die afgedekt met zwarte kleedjes.

De grafkist werd op bestelling geleverd door timmerman J. van Norren. Hij was aannemer en woonde op de Iepenlaan nummer 19. Om de juiste maat op te kunnen geven werd de overledene gemeten. Timmerman Van Norren leverde dan een op maat gezaagde vurehouten grafkist met nikkelen handgrepen. Zo nodig werd zelfs 's nachts een grafkist gemaakt en zwart geschilderd. Gijs de Jager: "Het kwam wel voor dat de verf van de grafkist nog niet droog was; zwarte handen kreeg je er dan van!"

Na afloop kregen de aanspreker en de personeelsleden in de keuken een borreltje aangeboden. Het.was gebruikelijk dat de uitvoerder dagelijks kontakt hield met de familie tot de dag van de begrafenis. Gijs de Jager: "Om onaangename geuren in de rouwkamer te voorkomen zette grootvader een schoteltje met gemalen koffie op de grond onder de schraag." 

De Wet op de lijkbezorging

Het begraven van een overledene mocht niet binnen 36 uur na het overlijden plaats vinden en niet later dan op de vijfde dag na het overlijden. Bij uitzondering werd van deze regel afgeweken. Daarvoor was dan wel toestemming nodig van de burgemeester en de GGD.
Deze bepaling in de Wet op de lijkbezorging is ook nu nog van kracht. 

Het aanzeggen

Rond de eeuwwisseling, van 1890 tot ongeveer 1920, funktioneerde de postbestelling niet optimaal. Was er dan een sterfgeval in een familie, dan zorgde grootvader Teunis er voor dat de buurtbewoners tijdig van het droeve nieuws op de hoogte werden gebracht. Want in die jaren gingen de bewoners zorgvuldig met elkaar om. Aan sociale kontakten ontbrak het niet. Het zou daarom ongepast zijn om niet eerst de buurtbewoners op de hoogte te stellen. Met een kopie van de nog te drukken rouwcirculaire in een map, belde grootvader Teunis of zijn collega-aanspreker bij de bewoners aan. Gekleed in uniform, wit overhemd en getooid met de zwarte steek groette hij eerst beleefd om daarna het overlijdensbericht voor te lezen. Deze ceremonie herhaalde zich bij iedere bewoner. Het spreekt vanzelf dat een dergelijk bericht als een lopend vuurtje door het dorp ging.

De traditie om aan te ,zeggen zette zich voort tot ongeveer 1965. Daarna kwam het nog sporadisch voor dat er werd aangezegd. Gijs: "Toen ik ging aanzeggen vonden de bewoners dat toch wel vreemd. Vanachter de gordijnen keek men toe en zei tegen de huisgenoten: kom eens kijken, bij dat huis daar staat een man met een steek op zijn hoofd. Gek hé ..." 

Prijzen

Bij het doorbladeren van het boek en de rekeningen maakte ik een overzicht van de prijzen van grafkisten. In de jaren vijftig werden de onderstaande prijzen in rekening gebracht. Een gelakt grafkistje van 60 centimeter kostte f 9,--. Een tweede klas vurehouten grafkist kostte f 74,--. Een grafkistje voor een kindje kostte f 14,--. Een grafkistje voor een doodgeboren kindje kostte f 7,70. Voor een eikenhouten grafkist werd f 135,-- in rekening gebracht en een crematiekist kostte f 49,--.

Drukkerij Van Wetter en Co. op de Veldweg 4verzorgde veelal de rouwcirculaires met de daarbij behorende enveloppen. In 1955 werd voor het leveren en verzorgen van 100 rouwcirculaires met enveloppen f 32,25 in rekening gebracht. Voor 200 rouwuitnodigingen in zwarte druk, twee-zijdig bedrukt, werd f 43,50 in rekening gebracht. Het schrijven van 86 adressen kostte f 4,30.
Dit is zo maar een greep uit de vele rekeningen. De frankeerwaarde was in die jaren twee cent. 

Uitvoerders en dragers

In het boek tref ik ook nog een overzicht aan van de namen van uitvoerders die tevens dragers waren. In de periode van 1923 tot oktober 1953 waren dat:
M. Bronder, stoffeerder;
H. Horst, mede-oprichter;
Teunis de Jager, mede-oprichter;
P. Ledder, mede-oprichter;
Arie Horst; hij trad in dienst op 1 juli 1923. Ook was hij koster van de Nederlands hervormde kerk op de Huizerweg 5.
G.P. Dekker; hij was koster van de lutherse kerk op de Mecklenburglaan 50.
Evert de Jager Tzn.; hij was in dienst sinds 1930. 

Verschil in uitvaart

Vanaf de oprichting in 1890 tot ongeveer 1936 was er verschil in de uitvoering van een uitvaart. Als ik Gijs vraag wat hij zich nog kan herinneren van de eerste, tweede en derde klas uitvaart die zijn grootvader en vader hebben verricht, valt het mij op dat hij er zeer veel van weet.

Eerste klas
Een eerste klas uitvaart werd gevormd door twee zwarte paarden die de lijkkoets trokken. Over de ruggen van de paarden werd een zwart kleed gehangen. Ook droegen de paarden zwarte oogkleppen. Het dragen van oogkleppen is sinds lange tijd niet meer toegestaan. De benen van de paarden werden voor deze droeve gelegenheid ingesmeerd met donkerbruine teer. Op de hoofden van de paarden waren twee pluimen bevestigd. Op de lijkkoetsen waren aan weerszijden twee glazen bollen gemonteerd, waarin tijdens de uitvaart kaarsen brandden. Ook deze glazen bollen waren met zwarte stof omfloerst. Op de bok zat behalve de koetsier ook de palfrenier. Hij hielp de familie bij het in- en uitstappen van het volgrijtuig. Vóór de lijkkoets liepen drie voorlopers. Zij waren gekleed in een zwart uniform en droegen een steek. Zes dragers liepen links en rechts van de lijkkoets. Ook zij waren gekleed in een zwart uniform; zij droegen een doffe, zwarte hoge hoed. Op het uniform waren aan de voorkant over de breedte van links naar rechts tressen bevestigd; deze werden vervaardigd van zilverdraden. Aan de zijkant hing een kwast die uitliep in de vorm van een pegel. De uitvoerder liep rechts naast de lijkkoets en droeg een zwart jacquet en een hoge zijden hoed. Achter de lijkkoets kwamen een of meer volgrijtuigen met familieleden. De overige familieleden en bekenden volgden stapvoets de lijkkoets en de volgrijtuigen naar de begraafplaats.

Tweede klas
Bij een tweede klas uitvaart werd de lijkkoets getrokken door één paard. Op de bok zat naast de koetsier de palfrenier. Dan liepen er vijf dragers links en rechts van de lijkkoets. Zij waren gekleed in een zwart uniform waarbij zij een zwarte doffe hoge hoed droegen. Ook op het uniform van de dragers waren tressen bevestigd, maar nu met zwart en zilver doorweven draden. Rechts van de lijkkoets liep de uitvoerder, gekleed in jacquet en een hoge zi-jden hoed. Nu was er slechts één voorloper; die droeg een steek. Maar, aldus Gijs, het spreekt vanzelf dat de uitvoerder in de winter een zwarte winterjas droeg. En de uniformen van de dragers waren van een dikke kwaliteit stof gemaakt; zij hadden het niet koud.

Derde klas
Bij een derde kias uitvaart werd de lijkkoets getrokken door één paard. Bij zo'n uitvaart was geen palfrenier aanwezig en de koetsier zat dus alleen op de bok. Nu liepen aan elke zijde van de lijkkoets vier dragers, gekleed in zwart uniform en met een zwarte doffe hoge hoed. Ook hier slechts één voorloper en die had een steek op. De uitvoerder liep rechts naast de lijkkoets. Bij een derde klas uitvaart werden zwarte tressen op de uniformen bevestigd. 

Zwarte houten baar

Gijs de Jager komt nu bij een belangrijk onderdeel. Voordat de dragers de grafkist op hun schouders namen, werd eerst een zwarte houten baar op de grond neergezet. Daar werd de grafkist op geplaatst. Als de dragers op hun plaats stonden, vier links en vier rechts, gaf de uitvoerder een teken waarna de acht dragers tegelijk de zwarte houten baar met de grafkist optilden om er hun schouders onder te zetten. Wanneer ik hem vraag of het voorkwam dat zij daar pijnlijke gevolgen aan overhielden, zegt hij dat dat gelukkig nooit is gebeurd. "Maar, het was een zwaar karwei; zeer zeker!"

      
 
Foto genomen op de Algemene begraafplaats aan de Nieuwe
Hilversumseweg (oude ingang). Rechts vooraan: uitvoerder
Evert de Jager met hoge zijden hoed. Links vooraan: drager
Eigenhuis met een steek op. Achter Eigenhuis: de dragers
Van Beek, Evert van Barneveld (tevens tuinman), Heijnen
(schoenmaker), Bol en Lamme; allen Bussumers.

Tegenwoordig wordt een lichtgewicht baar gebruikt, die vervaardigd is van licht metaal. Aan de zijkanten van de baar zijn schuifbare uitsparingen gemaakt. Op die manier blijven de schouders vrij.

Bij de begrafenis van een kind, een ongehuwde vrouw en bij nonnen droegen de dragers witte handschoenen. Dit is ook nu nog de gewoonte. Bij de rooms-katholieken was het gebruikelijk dat men om de Heilige Communie te ontvangen, nuchter moest zijn. Daarom was het regel dat de uitvaart en de begrafenis vóór twaalf uur 's middags plaats vond. Op verzoek van de familie was het echter wel mogelijk om na de Heilige mis een kopje koffie en eventueel een broodje te gebruiken in de ontvangkamer van de kerk.

In die jaren stonden de mensen langs de weg nog stil als een begrafenisstoet voorbij kwam. De mannen namen hun hoed of pet af uit respekt voor een overledene. Gijs weet zich te herinneren dat op de Rooms-Katholieke begraafplaats een bord was geplaatst met de vermelding: Toespraken verboden. Dat was op grond van een kerkelijke verordening. 

Automobiel

Ongeveer in 1936 kwam er verandering in de wijze van verzorgen van een uitvaart, want toen werd bij het begrafeniswezen voor het eerst gebruik gemaakt van de auto. Dat had tot gevolg dat bij de begrafenisstoet geen voorlopers meer waren om de eenvoudige reden dat zij niet in staat waren om de auto bij te houden. Maar de voorlopers en ook de dragers waren wel op tijd op de begraafplaats; meestal kwamen zij op de fiets, ook wel te voet. Gijs vertelt eens gelezen te hebben waarom er voorlopers waren: om de duivel weg te houden van de overledene!

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam het, ongeveer in 1942, dikwijls voor dat de lijkkoets en de volgrijtuigen weer van stal werden gehaald. De lijkkoets en de volgrijtuigen, maar ook de koetsiers, werden gehuurd bij de firma C. Buwalda, stalhouderij aan de Brinklaan 84 in Bussum. Volgens Gijs ook bij Van der Linden aan de Molenlaan; daar waren de rouwstallen. 

Evert de Jager

Evert de Jager werd in Bussum geboren op 11 augustus 1893. Hij ging naar de School met den Bijbel op de Veldweg 4. Op ongeveer 14-jarige leeftijd ging hij van school af en zocht een baas. Omdat hij veel van paarden hield, lag het voor de hand dat hij probeerde koetsier te worden. Bij een gegoede familie in Bussum die over een paard en wagen beschikte, werd hij aangenomen. Zijn werkgever was kennelijk tevreden met de nog jonge Evert. Met de familie reisde hij mee met de trein naar Parijs. Het paard en het rijtuig werden eveneens per trein vervoerd. In Parijs genoot de familie van de omgeving. Evert genoot dubbel, want hij zag wat van de wereld en dan nog wel als koetsier. Met de familie verbleef hij ongeveer twee jaar in Parijs. Op 21-jarige leeftijd trad Evert in het huwelijk met Maria van den Hoek, geboren in Ankeveen op 14 februari 1895. Dit huwelijk werd op 8 september 1914 in 's-Graveland voltrokken.

Het jonge paar ging inwonen bij de ouders van de bruid in Ankeveen. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren: zes meisjes en twee jongens (Gijs en Teunis). In 1918 verhuisde het gezin De Jager naar de Meijerkamplaan 9 in Bussum. Daarna zouden er nog diverse verhuizingen in Bussum volgen. Ongeveer in 1922 besloten Evert en zijn broer Reindert de Jager een brandstoffenhandel op te zetten. Het gezin verhuisde naar de Herenstraat 42, waar een huis werd betrokken. Ook werd ruimte gecreëerd voor de opslag van kolen. Niet lang daarna verhuisde het gezin naar Verbindingslaan 31a. In 1929 volgt Evert zijn vader op als aanspreker, wat hij tot aan zijn dood in 1963 zou blijven. In het adresboek van 1934 lees ik: Evert de Jager, begrafenisondernemer Godelindedwarsstraat 37 tel.6576 

Wasch-, glans- en strijkinrichting

Vader Evert stond algemeen bekend als een onrustig persoon. Ook nu wilde hij weer snel wat anders ondernemen. Ongeveer in 1927 begon hij op de Hogeweg 11 de "Wasch- glans- en strijkinrichting". In het adresboek voor de gemeente Bussum en omstreken van januari 1929 staat vermeld: Jager, E. de - houder strijkerij - Hoogeweg 11

Gijs vertelt: "Natuurlijk moest ik mijn vader helpen. Het glanzen van boorden, maar vooral het in elkaar schuiven van die boorden, dat was zó een precies karwei ... Er mocht van vader absoluut geen valse plooi in de boorden zitten. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar geen prettige herinneringen aan heb..."

Met een mand vóór op de fiets moest Gijs de overhemden en boorden bij de klanten bezorgen. Het wasgoed was verpakt in witte papieren zakken met als opdruk "W G S" (Wasch- glans- en strijk). Een gesteven boord kostte in die jaren elf cent. 

Wordt vervolgd in: Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11, nr. 1 (april 1995), pag. 3-9.