Contactblad Historische Kring Bussum, jaargang 11 nummer 3 (januari 1996), pag. 94-96
Herinneringen van een aanspreker aan het oude Bussum
Johan H.M. Klijnman
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel
Wat was een aanspreker?
De aanspreker is eigenlijk de voorloper van de huidige begrafenisondernemer.
Onder een aanspreker werd verstaan een persoon die familie en vrienden van een overledene uitnodigt tot de begrafenis, het overlijden in de buurt huis aan huis aanzegt (mededeelt) en verder met de begrafenis is belast. De eerste en tevens laatste keer dat ik een aanspreker aan het werk zag was omstreeks 1958. Een man in zwarte broek en zwarte jas met zwarte tressen erop en met een zwarte steek op z'n hoofd trok aan de knop van de bel naast onze voordeur. Het was toen nog zo'n degelijke koperen bel met klepel, die aan een ijzeren veer zat boven de deur bij het plafond. De trekknop was door middel van een ijzerdraad verbonden met de veer. De voordeur zelf was trouwens ook nog ouderwets. Er zat een klein ruitje in van ongeveer tien bij vijftien centimeter en zowel aan de binnen- als aan de buitenkant zat een deurkruk. Omdat de deur alleen 's nachts op slot werd gedaan, konden overdag gezinsleden, familie, dokter, kapelaan en pastoor direkt naar binnen stappen. Dit is tegenwoordig met de grote kans op inbraak en diefstal vrijwel niet meer voor te stellen. Nadat mijn moeder de deur had geopend, nam de aanspreker zijn steek in de rechterhand en begon in een hoog tempo vrij monotoon zijn standaardformuleringen op te zeggen. Slechts de gegevens betreffende de overledene werden, na een tel gepauzeerd te hebben, met enige nadruk vermeld, zodat ten minste dit deel van het bericht overkwam. In de linkerarm hield de man een zwart bord of boek met daarop een papier, waarop (een deel van) de tekst stond. Toen hij klaar was zette hij de steek op zijn hoofd, mijn moeder zei: "dank u wel" en hij ging een deur verder. Een aanspreker werd ook wel nodiger, doodbidder, lijkbidder, groefbidder, bidder of leedaanzegger genoemd.
In de Bussumsche Courant van 24 december 1941 stond op de voorpagina een artikel met foto ter gelegenheid van het feit dat de heer W. Majoor per 1 januari 1942 een halve eeuw aanspreker was.
W. Majoor,
in december 1941 inmiddels 77 jaar oud, herdacht dat hij 50 jaar aanspreker was van de R.K. Begrafenisvereniging "Eerbied en Trouw". Hij haalde in de krant herinneringen op uit die afgelopen periode.
Herinneringen aan Bussum in de negentiende eeuw
Bussum was in de vorige eeuw nog een onbetekenend dorp met 1500 zielen. De heer Westenberg, die aan de Lindelaan woonde, was burgemeester.
Tegenover het gebouw "Irene" aan de Kerkstraat, op de hoek van de Kapel-straat, stond de school van meester Hoogen. Het gedeelte van de Kerkstraat tussen De Rozenboom en de Kapelstraat werd toen ingenomen door een mooie'plaats van mevrouw Kuijpers. Er lag daar een grote tuin, net een bos, met hoge bomen, waarin kraaien nestelden. De dorpsjongens, waaronder Majoor, hebben er heel wat kraaienesten uitgehaald. De bevolking van Bussum bestond toen voornamelijk uit boeren en blekers, zeker wel dertig. Bij de blekers was alles nog handwerk; zij waren voor dag en dauw op, legden de velden vol wasgoed en als zij een uurtje aan het werk waren, dan klonk de roep: "koffie!". Waarna iedereen het werk een ogenblik liet rusten om een kopje koffie te drinken.
De Bussumse bevolking hield in die dagen wel van vermaak. Zoals bijvoorbeeld het traditionele haanknuppelen bij De Rozenboom. Dat gebeurde altijd op Vastenavond-dinsdag. Men nam een zogenaamde schepelmand, sloeg er de bodem uit, hing die mand tussen een paar iepebomen op en bond er een haan in - een dood beest natuurlijk -, waarvan de kop onder uit de mand bungelde. Voor een klein bedrag aan inleggeld mocht iedereen de kans wagen om, geblindoekt, met een oude sabel, de kop eraf te slaan. Lukte dat, dan kreeg je een prijs. Bij dit vermaak werd veel gelachen. Als een deelnemer stond te mikken gaven de omstanders goede raad: "nog een pas, nog één; nu slaan!" Vervolgens sloeg hij dan ... precies tegen de mand. Er werd ook druk gekaatst bij De Rozenboom. Je deed een mooie slag als je de bal "over de kamer" sloeg; dat was over het rietgedekte huis van Jaap Majoor's café heen. Sloeg er een de bal te ver, dan kwam die terecht tussen de appel- en perebomen. De jongens gingen dan op zoek naar de bal, vergaten deze en gapten de appels en peren.
De aansprekers
Het Begrafenisfonds voor katholieken Eerbied en Trouw was op 8 september 1868 gesticht. Op de eerste zondag na Sint Nicolaas kwamen de aansprekers, allemaal vrijwilligers, bij pastoor Weitjens bij elkaar om te loten. Er werden nummers getrokken en in de volgorde van die nummers hadden zij om de drie maanden in het daarop volgende jaar de taak om de doden naar het kerkhof te dragen. De enige beloning die zij ontvingen was een kopje koffie en, als zij van de begrafenis terugkeerden, een borrel en een sigaar in De Rozenboom. Er was in die tijd nog geen voorgeschreven kleding. De aansprekers trokken voor zo'n gelegenheid hun zondagse pak aan. Hierdoor gaven zij bij een begrafenis een grote verscheidenheid aan kleding te zien. Er waren dragers die een hoge hoed opzetten, meestal een oud familiebezit en dan was het model er ook naar: de een had een heel hoge hoed, de ander een veel lager model. Er waren er ook die in de winter een bonker aantrokken: een korte, duffelse herenjadjekker van grove wollen stof. Majoor heeft er een gekend die altijd zijn Engelse pilo-broek (werkbroek van gekeperd, half linnen half katoenen weefsel) aan had en op trijpen pantoffels in de stoet meeliep.
In 1908 werden er onder pastoor Meuleman veranderingen aangebracht: er kwamen 16 vaste dragers, die jaarlijks lootten om de volgorde. Zij kregen uniformen: de "garnituur". De heer Majoor herinnerde zich als aansprekers nog Jan Pel, Klaas Post en Jan ter Weijde.
In 1934 werd het begrafenisfonds grondig gereorganiseerd. Er kwam een bestuur, de geestelijken oefenden toezicht uit en er kwam een directeur. De directeur was eerst de heer C. Spruit, die al spoedig werd opgevolgd door de heer Westerweel.
Vroeger werd de overledene in de kist op een kar met een paard ervoor naar het kerhof gebracht. Het van het sterfhuis naar het kerkhof dragen van de doden blijkt vroeger geen gewoonte te zijn geweest. W. Majoor heeft het in zijn tijd niet zo vaak meegemaakt. Pastoor Weitjens werd gedragen en dat geschiedde ook bij de teraardebestelling van kinderen. Bij een begrafenis van kinderen en ongehuwden droegen Majoor en zijn collega's vroeger op hun linkermouw een wit en zwart strikje. Ook dr. Frederik van Eeden hebben zij gedragen, evenals de heer Dreesmann.
Bij de begrafenis van pastoor Beumer hebben zij half Bussum moeten "aanzeggen". Met z'n achten hebben zij twee volle dagen gelopen. Heel vroeger was de aanspreker tevens doodgraver. Jan ter Weijde is dat nog geweest, maar die had in dat vak toch geen boterham, want hij hielp Jan v.d. Berg in z'n café en deed ook nog boodschappen voor Kaarsgaren, de ontvanger.
Toen Bussum nog niet zo groot was, was het aantal begrafenissen per jaar gering. De heer Majoor merkt in 1941 in de krant op, dat het aantal begrafenissen in de loop van de tijd is gestegen tot ongeveer 70 à 80 per jaar. In de vijftig jaar, waarin hij aanspreker was, heeft hij volgens eigen schatting zo'n 1400 dorpsgenoten naar hun laatste rustplaats gebracht.
Bron: de Bussumsche Courant van 24 december 1941.