Erfgooiers ten eeuwigen dage
Nol Verhagen
Klik hier voor de pdf van dit artikel
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting
Het begrip erfgooier heeft in het Gooi een welhaast magische klank. Maar wat betekende het eigenlijk, en wie kan zich nu wel of niet zo noemen?
I. Het ontstaan van het erfgooierschap
Keizer Otto I bevestigt de schenking die Graaf
|
Nardinclant
In den beginne was het Gooi, dat toen nog Nardinclant heette, eigendom van graaf Wichman van Hamaland. Hij schonk het in het jaar 968 aan het door hem gestichte klooster van Elten (gelegen in Duitsland, vlak bij Kleef), waar hij zijn dochter Liutgarde tot abdis had benoemd. Bij het land hoorden ook de mensen die daar woonden en werkten, vrijwel uitsluitend kleine boeren. Het gebied bestond voornamelijk uit bos. Men woonde in het stadje Naarden, in het noorden, en in kleine nederzettingen op de rand van zand en veen aan de oostzijde van de heuvelrug die de ruggengraat van het Gooi vormt: Huizen, Blaricum, Laren en Hilversum. Alleen Bussum lag aan de westkant van de verhoging. De boeren bebouwden de akkertjes rond hun dorpen ten eigen bate, maar droegen belasting af (waarschijnlijk vooral in de vorm van goederen en diensten) aan het klooster in Elten. Ze hielden ook vee, voornamelijk vanwege de mest die ze nodig hadden om hun akkers te bemesten. De runderen graasden op de laaggelegen graslanden, de schapen op de heidevelden die tussen de bossen waren ontstaan als gevolg van ontbossing. Het bos leverde hout, het veen brandstof. Er was weinig eigendom, op de akkertjes na die rond de dorpen op de eng lagen. De boeren maakten gemeenschappelijk gebruik van land dat niet van hen was. Deze situatie bleef honderden jaren zo bestaan.
De marke
Het gebied was niet scherp afgebakend en grensde aan het Utrechtse Sticht. In later jaren braken er herhaaldelijk twisten uit tussen Hollanders en Utrechters over zeggenschap en gebruiksrecht van de grond. Het viel niet mee het gebied vanuit het verre Elten onder controle te houden. Er waren verschillende kapers op de kust, onder wie de Heren van Amstel en de bisschoppen van Utrecht. Uiteindelijk verpachtte het klooster het gebied in 1280 aan de graaf van Holland, Floris V.
De moord op Floris V |
Maar het waren woelige tijden. Floris V werd in 1296 bij Muiderberg vermoord en Nardinclant kwam in 1307 even onder Utrechts bewind, dat de naam veranderde in Gooiland (‘Gooi’ komt van het woord gouw, in de middeleeuwen een algemene benaming voor een bestuurlijk territorium). De Gooise boeren waren intussen tot de conclusie gekomen dat ze op hun tellen moesten passen en de hun van oudsher toekomende rechten op het gebruik van het land moesten veiligstellen. Ze vormden daartoe een zogenoemde marke: een groep boeren die zich op basis van gemeenschappelijke gebruiksrechten binnen een bepaald gebied organiseerden in een vergadering of vereniging om afspraken te maken over het gebruik, beheer en behoud van het gebied. En, niet onbelangrijk, om te bepalen wie er tot de marke behoorden.
Deze situatie was overigens niet uniek voor het Gooi: ook elders in het land bestonden dergelijke marken. Alleen heeft die in het Gooi langer bestaan, maar daarover later meer.
Fragment van de aanhef van de eerste schaarbrief uit 1404 |
“Ongedeeld tot eeuwigen dag”
Het spreekt welhaast vanzelf dat er spanningen ontstonden tussen de eigenaren van de grond (na 1317 weer de graven van Holland) en degenen die meenden recht te hebben op het gebruik van die grond. Ook moesten de boeren van de marke zich indringers van het lijf houden, zoals boeren uit Eemnes die aan de oostkant van hun gebied knabbelden. Tenslotte was er soms animositeit tussen de ‘poorters’ uit de stad Naarden en de boeren uit de dorpen. Aan het begin van de 15de eeuw, in 1403, liepen de gemoederen tussen stad en (platte)land zo hoog op dat de graaf zich ermee ging bemoeien. Hij bepaalde dat “de markegronden ongedeeld zouden blijven tot eeuwigen dag” en hij installeerde ook een bestuur, bestaande uit de burgemeester van Naarden en de buurmeesters uit de dorpen. Zo waren stad en land beide vertegenwoordigd.
Men stelde een reglement op in de vorm van een zogenoemde schaarbrief. Een schaar is een stuk grond dat nodig is om een koe te onderhouden. In feite was zo’n schaarbrief een document waarin werd geregeld hoeveel koeien een boer op de gemeenschappelijke weiden (meenten) mocht laten grazen. Maar er werden nog meer zaken in geregeld: het aantal schapen dat op de heide mocht worden gebracht, de hoeveelheid veen die mocht worden afgegraven, de hoeveelheid hout die mocht worden gekapt, het aantal plaggen dat mocht worden gestoken, enzovoort. Het recht gold voor alle boeren die een boerenbedrijf in het Gooi hadden. Nu moest iedereen zich er nog aan gaan houden. Dat gebeurde niet altijd. Bovendien kwamen er steeds nieuwe kandidaten, die ook mee wilden doen. In een tweede schaarbrief uit 1442 werden de puntjes dan ook op de i gezet. Een derde schaarbrief uit 1455 was vooral bedoeld om indringers uit het Utrechtse buiten de deur te houden: het schaarrecht gold alleen voor boeren met land in het Gooi.
Gezicht op de Rijn en de Elterberg. Jan van Goyen, 1645 |
Stad en Lande van Gooiland
Vervolgens kregen de boeren van de marke het aan de stok met hun nieuwe landheer, Karel de Stoute, die niet van plan was zich veel van de zogenaamde rechten van de boeren aan te trekken. Dit conflict leidde ertoe dat in 1474 de Grote Raad in Mechelen, het hoogste rechtsorgaan van het land, het gebruiksrecht van de Gooise marke formeel erkende (en het eigendomsrecht van de graaf bevestigde). Een heuglijk feit.
De volgende tweehonderd jaar lagen de Gooise boeren voornamelijk met elkaar in de clinch, vooral door toedoen van de stad Naarden, die meer inwoners schaarrecht wilde geven en daarom de omvang van de schaar wilde verlagen. Intussen was de adel als eigenaar van de grond vervangen door ‘de overheid’: de Staten van Holland.
Penning Stad en Lande Gooiland met wapen adelaar
|
Dit gegeven luidde een heel nieuw hoofdstuk in in de geschiedenis van de marke. In 1625 verleenden die Staten namelijk aan een stel rijke Amsterdammers het recht een groot stuk land aan de westkant van het Gooi te ontginnen: de nog steeds bestaande buitens van ’s-Graveland. Dat was een gebied waarop de leden van de marke gebruiksrechten hadden. Het hoog oplaaiende conflict werd uiteindelijk bijgelegd, de Staten beloofden nooit meer zoiets te zullen doen en de leden van de marke richtten in 1650 een nieuwe organisatie op, de Vergadering van Stad en Lande van Gooiland, met als belangrijkste doelen: het behoud van gemene gronden en het voorkomen van aanwas van rechthebbenden.
De lijst van 1708
Intussen bleven de erfgooiers met elkaar kibbelen wie nu wel of niet tot de club behoorde. Schaarrechten konden namelijk worden verleend of zelfs verkocht, ook al werden de nieuwe rechthebbenden daardoor nog geen erfgooier: dat was immers een (mannelijke) nazaat van boeren die dat recht in het verre verleden van de graaf hadden gekregen in ruil voor bewezen diensten. Maar wie waren dat nu precies? Die vraag werd beantwoord in een in 1708 opgemaakte lijst van 1088 namen, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen de 464 scharende en de 624 niet-scharende leden, ofwel tussen degenen die wel en die niet een boerenbedrijf hadden. Bovendien stonden op de lijst een aantal mensen die op dat moment niet meer in het Gooi woonachtig waren. Zij en hun nakomelingen maakten dus geen gebruik van hun rechten, maar behielden die wel voor het geval ze nog eens terug zouden komen naar het Gooi. Het gebruiksrecht begon zo steeds meer op een eigendomsrecht te lijken, wat het uiteindelijk ook zou worden. Deze lijst van 1708 heeft tot het einde van de erfgooiersorganisatie in 1979 een belangrijke rol gespeeld in het bepalen van de rechthebbenden en hun rechten. Bussum was op deze lijst vertegenwoordigd met 40 namen.
II. Van collectief gebruik naar collectief bezit
Met het opstellen van de lijst van erfgooiers in 1708 was de kous niet af, want er was ook nog de kwestie van het eigenaarschap. Dat was in handen van de staat, of van wat inmiddels Domeinen heette. Domeinen kon echter met zijn eigendom niets aanvangen zonder toestemming van de gebruikers, de erfgooiers dus. Die hadden belang bij instandhouding van hun rechten en dus van het gebied waar die rechten golden. Domeinen wilde echter zijn bezit te gelde maken en bovendien het collectieve gebruik omzetten in particulier bezit. Men verwachtte, niet ten onrechte, dat particulier bezit meer initiatief en meer (economische) ontwikkeling zou genereren dan collectief beheer, dat bijna per definitie conservatisme in de hand werkte. Vergelijkbare situaties deden zich ook elders in Nederland voor. Zodoende kwam er in 1809, in de Franse tijd, een wettelijke regeling tot stand om gemeenschappelijke gronden om te zetten in particulier bezit. Anders dan op alle andere plaatsen in het land zagen de erfgooiers er echter geen heil in: ze stemden in 1811 eendrachtig tegen. Die opstelling wordt vaak geduid als halsstarrigheid. Maar het is niet moeilijk in te zien dat de Gooise boeren weinig gebaat zouden zijn geweest met ieder hun eigen stukje hei of weiland, waarvoor ze bovendien aan Domeinen zouden hebben moeten betalen. En uiteindelijk plukken ook wij nu de vruchten van dat ‘conservatisme’.
Boerenbedrijvigheid in het Gooise land in de 19de eeuw |
De verdeling van 1836
Het gebrek aan voortgang was Domeinen echter een doorn in het oog. Onder leiding van de Hilversumse notaris Albertus Perk, agent van Domeinen maar ook secretaris van Stad en Lande van Gooiland, kwam het uiteindelijk in 1836 tot een verdeling: Domeinen kreeg 1700 ha, voornamelijk heide en bos, Stad en Lande kreeg 3600 ha in eigendom, waaronder 1500 ha meenten (laaggelegen grasland, van belang voor de veehoudende boeren). Dat was een goede deal voor Stad en Lande, want het agrarische belang van bos en hei zou spoedig verminderen vanwege de terugloop van de schapenhouderij. Domeinen verkocht al snel delen van zijn bezit aan gemeenten en particulieren, voor woningbouw en bedrijvigheid. Stad en Lande daarentegen hield haar bezit in stand ten behoeve van de boeren.
|
|
De erfgooiers waren van collectieve gebruikers collectieve eigenaren geworden. |
Collectieve eigenaren
De erfgooiers waren nu van collectieve gebruikers collectieve eigenaren geworden, met alle gevolgen van dien. Een van die gevolgen, niet onbelangrijk, was dat er nu een belangentegenstelling ontstond tussen de scharende leden, de boeren, die het collectieve bezit nodig hadden voor hun vee, en de niet-scharende leden, die eigenlijk niets met hun nieuwe bezit konden beginnen. De ironie was dat het bestuur van Stad en Lande grotendeels uit beroepsbestuurders uit de verschillende gemeenten in het Gooi bestond, voor het grootste deel geen erfgooiers, en al helemaal geen scharende erfgooiers – boeren dus.
Uit: De Gooi en Eemlander,
|
De gemeenten hadden heel andere belangen dan de erfgooiers: ze wilden de grond gaan gebruiken voor havens en bedrijventerreinen; ze wilden zand afgraven en verkopen; ze wilden, zeker na de aanleg van de spoorweg in 1874, lapjes grond verkopen aan kapitaalkrachtige (en belastingplichtige) nieuwe inwoners. De erfgooiers voelden zich daardoor steeds minder vertegenwoordigd door hun eigen bestuur. De bom barstte in 1899 om een onnozele haas, die geschoten was door een erfgooier, terwijl het bestuur van Stad en Lande de jacht had verpacht aan koningin Emma. Het resultaat van deze ruzie was dat een aantal erfgooiers een nieuw bestuur vormde, dat zich tegen het oude bestuur verzette. De erfgooiers trokken zich steeds minder aan van wat het bestuur van Stad en Lande probeerde af te dwingen. Toen in 1903 enkele boeren tegen de zin van het bestuur een aantal niet gebrandmerkte koeien op de meenten wilden brengen, viel er bij de schermutselingen zelfs een dode!
De Erfgooierswet van 1912
Het conflict sleepte zich nog een tijdje voort, totdat de Erfgooierswet van 1912 er een einde aan maakte. Die wet bepaalde dat de Vergadering van Stad en Lande zou worden omgevormd tot een Vereniging van Stad en Lande, waarvan alle erfgooiers lid zouden worden. Er werd een nieuwe lijst van rechthebbenden opgesteld. Deze lijst vermeldde 1469 leden, van wie 381 schaargerechtigd waren en 1088 niet. Er stonden 202 Bussumers op de lijst, van wie 41 schaarbevoegd, boeren dus. Het bestuur bestond uit vertegenwoordigers van de 6 gemeenten, 6 scharende en 2 niet-scharende leden. De niet-scharende leden waren niet onverdeeld gelukkig met dit arrangement: zij meenden meer baat te hebben bij verkoop van de grond en verdeling van de opbrengst onder de rechthebbenden.
Zij vormden in 1922 een eigen vereniging: Macht door Recht. Ze zouden echter nog een poosje geduld moeten oefenen. Stad en Lande zette zich nu vooral in voor verbetering van de meenten. In de tweede helft van de 19de eeuw was de akkerbouw sterk teruggelopen en de schapenhouderij was bijna opgehouden te bestaan. De bos- en heidegebieden waren daardoor vanuit agrarisch oogpunt vrijwel waardeloos geworden. Toen Amsterdam er in 1922 een begerig oog op liet vallen in verband met een beoogde stadsuitbreiding, waren er genoeg erfgooiers, vooral niet-scharende, die wel oren hadden naar verkoop van de grond tussen Bussum en Hilversum (zie ook het artikel over Gooistad elders in dit nummer).
Het Gooisch Natuurreservaat (GNR)
Nog net op tijd realiseerde men zich dat het gebied inmiddels een heel andere waarde had gekregen: die van natuurreservaat. De totstandkoming daarvan had nog wel wat voeten in de aarde: Stad en Lande zou immers zijn bezit aan bos en hei moeten verkopen, maar liever niet aan de afzonderlijke gemeenten. De niet-scharende leden waren bovendien van mening dat meteen ook de weidegronden (de meenten) van de hand moesten worden gedaan. Uiteindelijk werd de oplossing gevonden in een gezamenlijke aankoop door de Provincie Noord-Holland, de stad Amsterdam en de zes Gooise gemeenten van ruim 1500 ha bos en hei van Stad en Lande en nog eens ruim 100 ha bosgebied in particulier bezit in Bikbergen. De koopsom bedroeg bijna drie miljoen gulden (huidige waarde 27 miljoen euro). Opmerkelijk is dat Amsterdam bereid was de helft van de koopsom op tafel te leggen. Stad en Lande incasseerde twee miljoen gulden en keerde daarvan 566 gulden uit aan alle leden (huidige waarde 5100 euro). Een deel van die leden schoot daar overigens weinig mee op, want de nieuw verworven rijkdom werd in mindering gebracht op hun werkloosheidsuitkering – het was crisis!
In de doelstelling van de Stichting Het Gooisch Natuurreservaat keerde een oude formulering terug: het natuurschoon in het Gooi ten eeuwigen dage ongeschonden als natuurreservaat te behouden.
Bestuurssamenstelling sedert de inwerkingtreding der Ergooierswet in 1912 |
Op weg naar het einde
Het bezit van Stad en Lande was nu gereduceerd tot 1300 ha meenten, die gebruikt werden door zo’n 300 boeren, met samen niet meer dan 2000 koeien – een echt florissante bedrijfstak kon je het moeilijk noemen. En dat terwijl de Gooise gemeenten na het volbouwen van de engen in steeds grotere problemen kwamen met hun woningbouwprogramma’s. Uiteindelijk vond men elkaar in de jaren zestig in een soort georkestreerde onteigening. Een deel van de grond kwam in handen van enkele boeren die hun bedrijf wilden voortzetten, maar het grootste deel werd voor 15 miljoen gulden verkocht aan de gemeenten. Het geld werd deels gebruikt om boeren die hun bedrijf opgaven schadeloos te stellen. De rest werd onder de erfgooiers, inmiddels 5041 in getal, verdeeld door middel van een uitkering van ongeveer 5000 gulden (nu ongeveer 10.000 euro) per persoon. Op 28 april 1979 werd de Vereniging Stad en Lande opgeheven, ruim duizend jaar na de schenking van Nardinclant aan het klooster te Elten. Ook komt er zo een eind aan het fenomeen erfgooier: de 5041 uit 1979 worden niet meer aangevuld of opgevolgd, dus binnen enkele decennia zal de laatste erfgooier zijn laatste adem uitblazen.
Met dank aan de erfgooiers
Dat het Gooi, ondanks alle stadsuitbreiding en de aanleg van (snel)wegen en viaducten nog steeds zo’n prettige woonomgeving is, hebben we te danken aan de hardnekkigheid waarmee de erfgooiers door de eeuwen heen hun recht op het gemeenschappelijk gebruik van heide- en bosgebieden hebben verdedigd tegen iedereen die daar een aanslag op wilde plegen. En in het bijzonder aan hun weigering in 1811 om hun gezamenlijk bezit op te splitsen. Stel je maar eens voor wat er gebeurd zou zijn als al die erfgooiers na de aanleg van de spoorlijn ieder hun eigen stukje bos of hei aan de hoogste bieder hadden kunnen verkopen...
Met dank aan Gijs Vorstman en Titia van der Zee, die belangrijk voorwerk voor dit artikel hebben gedaan.
Bronnen
- Anton Kos en Karin Abrahamse, Erfgooiers ten eeuwigen dage. Waanders, Zwolle 2007
- A.C.J. de Vrankrijker, Het Goois Natuurreservaat, Van Dishoeck, Bussum 1967