Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 33, nummer 2 (september 2017), pag 28-30
In gesprek met twee verstokte Fransche Kampers
Nol Verhagen
Klik hier voor de pdf van dit artikell
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting
Ed en Jelle Bleij verblijven al vanaf hun geboorte jaarlijks zes maanden op De Fransche Kamp. Ze zijn allebei in Amsterdam geboren, in de Van Bosschestraat in Oud-West, de een in januari 1956 en de ander in oktober 1957. Als ze in de zomer jarig waren geweest, hadden ze het levenslicht waarschijnlijk op De Fransche Kamp aanschouwd, zoals hun jongere zus Evelien in 1960 overkwam.
Ed (rechts) en Jelle (links) Bleij, 2017 |
Ed en Jelle behoren tot een echte Fransche Kamp-dynastie: hun grootouders en hun ouders hadden ook al een huisje op de camping. Ze weten dus niet beter dan dat er in april van Amsterdam naar Bussum werd verhuisd, waar hun vader trouwens een baan had als huisschilder bij schildersbedrijf Rozemalen aan de Beerensteinerlaan. Zelf hebben ze ook in Bussum werk gevonden: Ed als boomkweker bij Kwekerij De Wilde en Jelle net als zijn vader als huisschilder bij Rozemalen. Ze zijn wel beiden in Amsterdam blijven wonen, nadat ze getrouwd waren. Met een meisje van de camping natuurlijk! Toen ze met die meisjes een eigen plekje op de camping zochten, moesten ze wel schriftelijke toestemming van beider ouders overleggen aan de kampleiding!
Een tenthuisje van 4 bij 6 m
Ze vertellen dat ze er als kind elk jaar naar uitzagen om weer naar de camping te gaan. Nou moet gezegd dat hun woonsituatie in Amsterdam niet heel veel verschilde van die op de camping: een piepklein huisje in Oud-West, gelukkig op de begane grond, zodat ze een stukje tuin hadden. In die tuin stond een tuinhuisje, waar de tien (!) kinderen van het gezin sliepen. Op de camping hadden de kinderen ook zo’n soort nachtverblijf.
Twee tweepersoons stapel- bedden, zelf getimmerd, wat acht slaapplaatsen opleverde |
Achter in het (tent)huisje van 4 bij 6 m stonden twee tweepersoonsstapelbedden, zelf getimmerd, wat dus acht slaapplaatsen opleverde, voorzien van even zoveel strozakken. Op de camping voelden ze zich God in Frankrijk. Ze konden de hele dag buiten spelen, in het bos en op de hei. Hutten graven of, toen ze wat groter waren, boomhutten bouwen. En zwemmen in de Zandzee.
In bad op De Fransche Kamp, 1959 |
Naar school in Bussum
Het krioelde in de jaren vijftig en zestig op De Fransche Kamp van de kinderen. Ga maar na: er waren honderden kampeerplekken, veelal bezet door gezinnen met kinderen. Zelfs als die gezinnen gemiddeld wel wat minder dan tien kinderen hebben gehad, moeten er ’s zomers vele honderden kinderen aanwezig zijn geweest. Want in die tijd bleven veel kampeerders echt het hele seizoen op de camping. In de maanden april tot juni en in augustus-september gingen die kinderen in de omgeving naar school. De meesten zaten op scholen in de nabijheid van De Fransche Kamp, zoals de Koningin Wilhelminaschool, op de hoek van de Ceintuurbaan en de Brinklaan, of de Koningin Emmaschool en de Brandsmaschool in het Spiegel. Zo ook de broertjes Bleij. In de loop van de jaren zeventig is daar een eind aan gemaakt, omdat het toen pedagogisch en didactisch minder wenselijk werd geacht dat een kind steeds van school moest wisselen.
Echte Amsterdammers
In de zomer konden de kinderen meedoen aan de activiteiten die op de camping werden georganiseerd door de belangenverenigingen. Daar had je er twee van: Kampeer Belangen Vereniging De Fransche Kamp, en de concurrent ’t Gooi. De eerste is opgericht in 1947, de tweede in 1954. Volgens Ed was de eerste die van de echte Amsterdammers, en de tweede “tja, dat waren ook wel Amsterdammers, maar dat was toch een ander slag volk, marktkooplui en zo, je begrijpt wel…” De beide verenigingen stonden elkaar net niet naar het leven, maar daar was alles mee gezegd: ze deden vrijwel dezelfde dingen, maar ieder apart, en als je lid was van de ene club mocht je niet meedoen met dingen van de andere club. Eind jaren tachtig fuseerden de twee tot Kampeerbelangenvereniging (KBV) Het Gooi, en zo is het nog steeds.
Stalletje van Ome Jan |
Een dorpje apart
De camping was een dorpje apart – eigenlijk hoefde je er nauwelijks vanaf te komen. Er was een door het Goois Natuurreservaat (GNR) beheerde kampwinkel, waar de kampbewoners aanvankelijk zelfs verplicht hun boodschappen moesten doen – kwam je van het dorp, dan controleerde de boswachter bij de ingang van de camping je tas! Later kwamen er filiaaltjes van Bussumse leveranciers: melkboer, bakker, groenteboer. Er was een huisartsenpost, waar dokter Kampman (hij heette echt zo!) van het Singel dagelijks aan het eind van de middag spreekuur hield. En ook de posterijen hadden er een eigen postkantoortje, waar je iedere dag een uurtje terecht kon. Toch gingen de jongeren van het kamp wel gewoon uit in Bussum, bijvoorbeeld naar de kroegenhoek bij de spoorwegovergang van de Generaal de la Reylaan. Van animositeit tussen ‘Bussumers’ en ‘Kampers’ was volgens de gebroeders Bleij geen sprake, hoewel hun soms de toegang werd geweigerd, als ze er niet netjes genoeg uitzagen. Gevraagd naar rampen en catastrofes weten de heren Bleij weinig te melden. Ja, er is een keer een huisje afgebrand van iemand die het diezelfde dag had gekocht – wist zeker nog niet goed hoe het gas werkte. De andere kampeerders gingen toen op de camping rond om kleren en andere spullen te verzamelen die verloren waren gegaan. En een andere keer was de dagcamping (die enige tijd heeft bestaan bij de ingang van het terrein) na een hoosbui onder water gelopen, waarna de lui uit de tenthuisjes te hulp schoten om geultjes te graven en het water weg te laten lopen. Want die Amsterdammers hebben natuurlijk wel allemaal een hart van goud!
Amsterdammers hebben allemaal een hart van goud! |
Exit GNR
Ed en Jelle vertellen dat eind jaren tachtig de camping een beetje begon te verlopen en het GNR er ook genoeg van begon te krijgen. Het plan van GNR was om de camping op te heffen. Dat was al eerder gebeurd met enkele andere GNR-campings, zoals De Heidebloem bij Hilversum. Dat veroorzaakte grote consternatie. De kampeerders kwamen in verzet en onderhandelden met GNR om tot een stichting van kampeerders te komen, die het beheer en behoud van de (kleinere) camping ging doen. En zo is het ook gegaan. Het GNR heeft zich in 1989 teruggetrokken als beheerder van de camping. Daarvoor in de plaats kwam de Stichting tot Behoud en Beheer van De Fransche Kamp, die nu de scepter zwaait over de ruim 400 kampeerplaatsen. Jelle werd bestuurslid van de Stichting en Ed van KBV Het Gooi. Bij het 80-jarig jubileum van De Fransche Kamp in 2012 ontving Jelle een Koninklijke Onderscheiding.
Ed en Jelle zijn de Fransche Kamp trouw gebleven. De zoon van Ed heeft nu een plaats naast zijn vader. De kinderen van Jelle zijn ook lang meegegaan, maar zoeken hun vakantieheil intussen wat verder van huis. De kampbevolking is nu ook wat anders van samenstelling dan vroeger, toen het echt een Amsterdamse kolonie was. Tegenwoordig hebben zelfs mensen uit Bussum er soms een huisje, ook al wonen ze in een villa in het Spiegel. Er gaat immers niets boven een plekje op De Fransche Kamp.
Het wonderlijke is dat na september het hele terrein ieder jaar weer wordt ontruimd. Alle caravans worden weggereden en de huisjes gaan in karren naar de opslag bij de boer. En in april van het jaar daarop wordt alles weer tevoorschijn gehaald.