Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 33, nummer 2 (september 2017), pag 34-35
Op vakantie in 1933
J. Braak
Klik hier voor de pdf van dit artikell
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting
Op een verregende zomerdag op De Fransche Kamp zat hij te denken aan de allereerste vakantie uit zijn leven. Die was dan ook onvergetelijk. J. Braak kampeerde meer dan vijftig jaar op De Fransche Kamp; hij overleed in 2008.
Het was 1933, de diepste crisisjaren. Ik was 11 jaar, de oudste zoon uit een gezin van 6 personen. Mijn vader was een invalide kleermaker. Hij kwam op het idee om in de schoolvakantie te gaan kamperen. Een hele week naar bos en hei bij Bussum, waar De Fransche Kamp lag. Een simpel idee, maar hoe moesten we dat verwezenlijken? We hadden niet eens een tent...
Prima Amerikaanse patentbloem
Maar mijn vader was niet voor één gat te vangen. Hij tikte een partij zakken op de kop, die uit elkaar werden getornd en gewassen. Daarna werd er een tent van gemaakt. Een nadeeltje was dat de zakken vol zaten met grote rode stempels: ‘Prima Amerikaanse patentbloem’. Sponsoring bestond toen nog niet.Als dat wel het geval was geweest, had vader misschien nog wat geld los kunnen peuteren van die firma om de onkosten te drukken! Er kwam nog veel meer kijken bij de organisatie.
Ons gezin had slechts de beschikking over twee fietsen. Moeder en ik hadden er ieder een. Een vriendje, enig kind, had ook wel oren naar kamperen. Zijn vader had een rijwielstalling en Jantje mocht met ons mee, onder voorwaarde dat zijn vader ons twee fietsen zou lenen.
Ons gezin had slechts de beschikking over twee fietsen. |
Daar ging Jantjes vader mee akkoord en nadat hij de conditie van de banden van onze fietsen had bekeken, gaf hij ons ook een extra grote tube solutie mee.
Een stormlantaarn, een steelpan en een koekenpan
Een vriendin van moeder bezat ook een fiets en ook zij werd enthousiast gemaakt. Vader naaide bovendien nog zijtassen voor de fietsen. Uiteraard met de al genoemde stempels. Omdat we ook op kampeergebied niets bezaten, werd de halve keukenuitrusting geplunderd. Moeder had van het schamele inkomen van de steun proviand gespaard, zoals margarine, blikken tomatensoep en blikken gehakt. Eindelijk was het grote moment aangebroken. Vader en mijn jongste broertje gingen met de trein. Tante Truus kreeg de tent met de stokken achterop en wij de rest en dat was nogal wat. Want niet alleen dekens, proviand en een driepits oliestel moesten in de zijtassen. Er moest ook nog van alles aan de fiets gebonden worden: een grote stormlantaarn, een steelpan, een koekenpan en noem maar op. Toen we eindelijk opstapten werden we uitgewuifd door alle buren. We waren nog niet op pad, of we hoorden een alarmerende gil: ‘Stop… mijn achterwiel draait niet!!!!’ Het was tante Truus met de tent. Er was geen beweging in het wiel te krijgen. De oorzaak? Snelbinders bezaten we niet, dus de boel was met touw vastgesjord. De fout was alleen dat tante Truus de touwen door het achterwiel had geregen. Dat konden we dus betrekkelijk snel oplossen.
Er tikt iets aan mijn fiets
We reden verder onder hevig gerammel van pannen en potten. De bestrating was ook niet je van het, want die bestond destijds hoofdzakelijk uit kinderhoofdjes van ronde natuursteen. We zagen moeder steeds ongerust kijken en luisteren. ‘Jongens, we moeten stoppen, er tikt iets aan mijn fiets.’ Hoe ze in al dat lawaai toch nog kon horen dat er iets tikte, was me een raadsel. Maar goed, we stapten af en inspecteerden de fiets. Het achterwiel was in orde. Ook het voorwiel liep gesmeerd. Dus maar weer opgestapt. Maar moeder bleef onrustig. Ik luisterde met haar mee en inderdaad, er was duidelijk een tik te horen. We stapten nog eens af, maar weer bleek er niets te bekennen. Toen viel ons iets op aan haar rok: wat een rare punt zat daar onderin. Ze zei: ‘Vader heeft daar een ijzeren moer ingenaaid om het opwaaien van mijn rok tijdens het fietsen te voorkomen.’ Dat bleek dus de oorzaak van het getik te zijn. Iedere keer als ze trapte, sloeg de anti-rokopwaaier tegen het frame van haar fiets.
Een echt bos, het Spanderswoud
Uiteindelijk kwamen we na zo’n drie uur fietsen in een voor ons heel ander land. We zagen een prachtige paarse hei, we zagen een echt bos, het Spanderswoud. We ontdekten de Bussumergrintweg. Een prachtige, indrukwekkende groene poort van beukenbomen. We hoorden vogels in alle toonaarden fluiten. Dat was nog eens wat anders dan een mus! We sliepen in het stro en moeder maakte ’s morgens op haar driepitsstel bruine bonen klaar. Of ze bracht rijst aan de kook, die ze dan in het stro verder gaar liet worden. En als afwisseling genoten we van de meegebrachte tomatensoep. We hoorden ’s morgens de stilte, zagen de zon opkomen en ’s avonds zagen we het avondrood. Kortom, we hadden feest!!!
Een vakantiefeest om nooit te vergeten. We hadden veel bagage en geen geld. Maar de herinnering blijft ook bagage, meegedragen voor je hele leven: de ontdekking van de prachtige Fransche Kamp met haar unieke omgeving. Je raakt er nooit op uitgekeken.
Tekst beschikbaar gesteld door het bestuur van De Fransche Kamp