Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog
Marcus van der Heide
Klik hier voor de pdf van dit artikel
De illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting
Nadat Oostenrijk op 28 juli 1914 Servië de oorlog had verklaard, viel op 4 augustus 1914 het Duitse leger België binnen, omdat het geen vrije doortocht naar Frankrijk had gekregen. Groot-Brittannië verklaarde Duitsland nog diezelfde dag de oorlog, waarmee de Eerste Wereldoorlog een feit was. Vanaf het begin van de belegering van Antwerpen op 27 september 1914 begon een grote stroom van duizenden Belgische burger- en militaire vluchtelingen op gang te komen, vooral via Zeeuws-Vlaanderen, naar het neutrale Nederland: bijna 1 miljoen mensen, een zware belasting voor een land met een totaal van 6,3 miljoen inwoners.
Bussums vluchtelingencomité
Op 10 oktober 1914 (de dag dat Antwerpen viel) berichtte de Bussumsche Courant dat in navolging van het ‘Nederlandsche Comité tot steun van Belgische en andere vluchtelingen’ ook een plaatselijk comité werd opgericht. Voorzitter was C.A.J. van Dishoeck (1863-1931), Zeeuw van geboorte, een bekende uitgever van Vlaamse auteurs. Hij zat al in het hoofdbestuur van het Nederlandse comité en nu stonden hij en zijn vrouw in villa Zeelandia aan de Graaf Wichmanlaan dag en nacht klaar om geld en goederen in ontvangst te nemen. De vice-voorzitter was pastoor Van Hinsbergh, burgemeester s’Jacob was erevoorzitter, zijn vrouw secretaris.
C.A.J. van Dishoeck |
De oproep van het comité in de krant behelsde:
1. Het opnemen van vluchtelingen in huis (gratis of tegen een geringe vergoeding).
2. Het leveren van bedden, dekens en lakens, ‘ter plaatsing in gebouwen, door het Comité in gebruik genomen’.
3. Het gratis beschikbaar stellen van ruimte voor het plaatsen der bedden.
Maar vooral financiële hulp was ‘gebiedend nodig’, zo eindigt dit eerste bericht van 10 oktober. Diezelfde zaterdag reeds werd een honderdtal vluchtelingen ondergebracht. Men at in het Sint Josephgebouw. Het Sint Vitusgebouw werd als slaapgelegenheid voor vrouwen, meisjes en kinderen ingericht. De mannen gingen naar Concordia en landgoed Erica bij Huizen. De stroom vluchtelingen bleef de eerste dagen aanhouden: op zondag 11 oktober volgden er nog eens 60 en op maandag 84.
De giften stroomden intussen binnen. Het hoofdcomité in Amsterdam schonk fl. 500,-. Het personeel van het Instituut Gooiland kwam met fl. 12,- en dominee D.S. gaf fl. 10,-, om de eerste twee gevers van de lange lijst te noemen. Verdere hulp werd op alle mogelijke manieren gegeven: zo bood barbier Joh. Gaemers, Heerenstraat 65a, aan gratis te scheren en te knippen en de Hullebroeckavond [voetnoot 1] van 15 oktober in Concordia bracht fl. 72,98½ voor het steunfonds op.
Op 21 oktober 1914 stond in de krant dat vluchtelingen, uitgezonderd militairen, konden terugkeren naar hun land, tot aan de grens op kosten van de Nederlandse regering. In Bussum maakte een twintigtal uitgewekenen hier gebruik van. In het begin van november verhuisde het grootste deel van de vluchtelingen van Bussum naar kamp Oldenbroek, een van de van regeringswege in het leven geroepen kampementen. Toch bleven er nieuwe vluchtelingen komen. Vooral voor de zelfstandig wonenden vormden de financiën een probleem. Het comité riep derhalve regelmatig op hen financieel te blijven steunen. Op 30 november 1914 werd er een landelijke Vluchtelingendag georganiseerd; de verkoop van een verzilverd speldje, voorstellende ‘een moeder met kind op de arm en één aan de hand, vluchtende’, met randschrift ‘Gedenk de Belgische vluchtelingen’, bracht het nodige op.
Het Nederlandsche Comité werd per Koninklijk Besluit van 9 januari 1915 omgezet in ‘Vereniging Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere slachtoffers’ en in dezelfde maand kwam het Algemeen Adresboek van Belgische Vluchtelingen uit. In maart 1915 verhuisden zeer veel Belgen naar nieuwe, door de regering gebouwde ‘dorpen’ bij Ede en Uden. De Gooische Kunsthandel Jacob van Faassen in de Herenstraat organiseerde in april een Belgische tentoonstelling met werk van Gustave de Smet en Victor de Budt. Half april zaten er weer zo’n 250 vluchtelingen in Bussum, voor wie op dat moment een twintigtal villa’s door het plaatselijke comité werden gehuurd. De vluchtelingen zelf namen ook de nodige initiatieven: op 5 juni 1915 hield de schrijver/dichter René De Clercq samen met de tenor Octaaf Lauwers uit Essen in de tuinzaal van Concordia een voordracht ‘Het lied in de Vlaamse kunst’.
René De Clercq (1877-1932)
René De Clercq |
Met De Clercq kreeg Bussum de meest prominente Vlaamse vluchteling van de Eerste Wereldoorlog in huis. Hij werd geboren in Deerlijk (West-Vlaanderen), studeerde in Gent Germaanse talen, promoveerde in 1902 op een proefschrift over Guido Gezelle en was leraar in Nijvel, Oostende en Gent. Hij ontpopte zich van natuur- en volksdichter (Gedichten, 1907) en socialistisch dichter (Toortsen, 1909) tot – ook in zijn verzen – Vlaams activist, strijdend voor een zelfstandig Vlaanderen.
Toen Antwerpen dreigde te vallen, koos ook De Clercq het zekere voor het onzekere en belandde in Amsterdam. Hier werd hij per 1 december 1914 benoemd als leraar Germaanse talen aan de Belgische school voor vluchtelingenkinderen. Door toedoen van zijn uitgever vertrok hij in april 1915 naar Bussum, Singel 104 (thans 122). Hij was op 1 februari 1915 een der oprichters van De Vlaamsche Stem, het dagblad dat zich tot de Nederlandstalige bannelingen ging richten. Hoofdredacteur was Albert de Swarte, het hoofd van de Belgische school aan wie De Clercq zijn benoeming als leraar te danken had. De Clercq werd mederedacteur.
Herdenking van de Guldensporenslag in het Bos van Bredius
De belangrijkste activiteit van De Vlaamsche Stem was dat jaar de herdenking van de Guldensporenslag, de slag van 11 juli 1302 bij Kortrijk, waar circa 8000 Vlaamse burgers zegevierden over 2000 Franse edelen: op het slagveld werden 500 gouden sporen van de gedode ridders verzameld en daarna aan de gewelven van de Onze Lieve Vrouwekerk in Kortrijk opgehangen.
De herdenking, symbool van de onafhankelijkheidsstrijd van Vlaanderen, vond plaats in het Bos van Bredius. Aan de oproep in de Bussumsche Courant: ‘Hollanders en Vlamingen verenigt u op 11 juli’ gaven duizenden gehoor – volgens de kranten 1000 tot 3000. De Leeuwenvlag, het symbool van de Vlaamse strijd, wapperde en een mannenkoor onder leiding van Cornelis Galesloot zong volksliederen. Hoofdspreker was De Clercq: hij bedankte Floris Vos voor het afstaan van zijn terrein en ging in op de Vlaamse zaak, ‘een strijd aan den lijve, naar den harte en naar den geest’. Na deze bijeenkomst werd door De Vlaamsche Stem aan koning Albert en koningin Wilhelmina een telegram gestuurd, bekend geworden als ‘Bussumer-telegram’, waarin Vlamingen en Nederlanders, ‘réunis par milliers’ (bijeen in duizendtallen; de telegraafdienst nam merkwaardig genoeg slechts in Frans of Engels gestelde telegrammen aan) vroegen om ‘een zelfstandig Vlaanderen in een onafhankelijk België’.
In De Vlaamsche Stem publiceerde De Clercq het ‘Krachtlied’:
Waar de leeuwen hebben gedanst,
IJzeren baren bruisten,
Staan, en hun hart in hun ogen glanst,
Kerels met koppen en vuisten.
Waar het klare, klinkende woord
Slingerde koene gedachten,
Bussumer bomen hebben ’t gehoord,
Staan wel daden te wachten […].
Dit ‘Bussumer Leeuwenlied’ werd opgenomen in het bundeltje vaderlandse gedichten De Noodhoorn (1916). In de 4de vermeerderde druk werd het opgedragen aan de familie A.F. Pieck. Deze in Bussum wonende Amsterdamse onderwijzer, de vader van de tekenares en schilderes Gretha en Adri Pieck [voetnoot 2] raakte als overtuigd aanhanger van Groot Nederland (het samengaan van Nederland en Vlaanderen) levenslang bevriend met De Clercq. Een derde dochter, Betty Pieck, schreef na de dood van De Clercq Herinneringen aan René De Clercq. Vader Pieck hield een dagboek bij, waarin we het verloop van de oorlog (en de rol van De Clercq) kunnen volgen.
Activist en doodvonnis
De Clercq ontpopte zich als groot voorvechter van het Vlaamse activisme. Terug in Vlaanderen nam hij in 1917 zitting in de Raad van Vlaanderen, waarvan de radicale poot uit was op de politieke zelfstandigheid van Vlaanderen, onder curatele van Duitsland. Deze werd in december 1917 ook daadwerkelijk uitgeroepen. Toen medio 1918 de Duitse nederlaag zich begon af te tekenen, week een meerderheid der activisten uit. Ook De Clercq keerde terug naar Bussum. In zijn Dagboek tekent Pieck op 15 november 1918, na een bezoek aan de Leeszaal, op: ‘Daar zat René De Clercq kranten te lezen. Wat is hij mager en bleek, ’t is voor hem ook wel hard, het spel verloren te hebben.’ Een jaar later werd De Clercq als ondervoorzitter van de Raad van Vlaanderen en collaborateur met de Duitsers gedagvaard en bij verstek ter dood veroordeeld (17 april 1920). Pas negen jaar later, na de afkondiging van de amnestiewet, zou hij zijn geliefde Vlaanderen terugzien…
Kunsthandel De Blauwvoet
[voetnoot 3]
Als nieuw middel van bestaan en tot steun van Vlaamse kunstbroeders als de schilders Frits van den Berghe en Gustav de Smet en de beeldhouwer Jozef Cantré (in Laren en Blaricum) opende De Clercq in het benedenhuis van Prinsenstraat 8 een kunsthandel. De opening was op 19 november 1919, de verkoop viel echter tegen: ‘Een Bloemenstuk van De Smet (175 gld.) en twee stukjes van Juf. Pieck (90 gld.). Die dingen had ik uit vriendschap [met de familie Pieck] moeten tentoonstellen. De lieden zien nog het echte [van de moderne kunst] niet’, schreef hij aan zijn nieuwe liefde Ria Vervoort. De kunsthandel werd geen succes, van steun aan de kunstbroeders kwam niet veel terecht. Op 12 juni 1932 overleed De Clercq geheel onverwachts (aan een maagperforatie) in huize Pieck in Hollandsche Rading.
|
|
Het Belgenmonument in Amersfoort |
|
Belgenmonument
Als blijvende herinnering aan de vluchtelingen van de Eerste Wereldoorlog staat bij de Stichtse Rotonde in Amersfoort het imposante Belgenmonument. Het werd in 1917/1918 door Belgische geïnterneerden opgetrokken. De officiële onthulling was op 22 november 1938, op de 20ste verjaardag van de wapenstilstand. In aanwezigheid van koningin Wilhelmina bracht koning Leopold III de gedenkplaat aan: ‘Getuigenis der dankbaarheid van het Belgische volk voor de edelmoedige hulpvaardigheid aan de Belgische uitgewekenen gedurende den Wereldoorlog 1914-1918 door het Nederlandsche volk bewezen.’
In 2000 is het rijksmonument geworden.
Noten
- Hullebroeck, Vlaams componist, toonzette o.a.ook veel liederen van De Clercq, zoals het bekende ‘Tineke van Heule’.
- Zie Bussums Historisch Tijdschrift 33/3 (2017) 20-22 ‘Bezield door persoonlijk gevoel: Gretha en Adri Pieck’.
- De naam Blauwvoet (zeemeeuw, stormvogel) stamt van het ‘Vliegt de blauwvoet, storm op zee’, de zinspreuk van de Vlaamse nationalisten, afkomstig uit de roman De kerels van Vlaanderen (1838, spelend ten tijde van de Guldensporenslag) van Hendrik Conscience.