Over Bussum een boekje open gedaan
M.J.M. Heyne
Klik hier voor de pdf van dit artikel
In de serie 'Ons Mooie Nederland' uitgegeven door Meulenhoff in Amsterdam, verscheen in 1921 een deeltje over het Gooi. Dit boek met een omvang van 256 pagina's was van de hand van J.D.C. van Dokkum.
De schrijver vertelt in de inleiding dat hij enige jaren in het Gooi heeft gewoond, wat hem tot een kenner van de streek bestempelt. Hij geeft op smakelijke wijze een beeld van het landschap, de dorpen en hun bewoners. Zijn beschrijving van Bussum in hoofdstuk 5 is zo onalledaags, kritisch en toch met een humorvolle ondertoon, dat het enige aandacht verdient. Mogelijk zal het niet—Bussumse lezers verleiden om het boekje in de Leeszaal op te zoeken, om te zien wat er over hun Woonplaats in wordt vermeld.
V. FORENSENDORP Bussum |
Het hoofdstuk over Bussum begint als een sprookje:
Waar eens de zeemeeuw vloog, In d'eenzaamheid verloren daar ligt thans een van de merkwaardigste tuindorpen van Nederland. Wie kan er zich nu nog een denkbeeld van maken, dat nauwelijks driekwart eeuw geleden een deel van het Bussumsche „Spiegel" een drassige poel was, talud van de vesting Naarden, dat als een spinweb deze sterkte omgaf in een regelmatige reeks van kleine grachten, door dijkjes gescheiden. Men kan het in dezen vorm voor zich zien op de kaart van Gooiland door Oosterhout en Neleman (1843).
En van al deze lagunen is thans niets meer gebleven; het water is zeldzaam in „'t Spiegel", en het miniatuurmeertje, tusschen den Nieuwen 's Gravelandschen weg en de Berensteyner Laan, dat den historischen naam draagt van „Kom van Biegel", is te midden van dit kurkdroge plantsoen een merkwaardigheid.
Het nieuwe Bussum, uit dezen moerassigen grond als een wonderplant opgeschoten, was „La Belle au bois dormant", die door prins Spoorweg gewekt werd. Na 1874 had ze intusschen nog geruimen tijd noodig om zich den slaap uit de oogen te wrijven. Been voor been stapte ze gemelijk en langzaam het bed uit, zat toen nog eenige oogenblikken peinzend en 'overleggend op den rand, en voelde dan plotseling het zonlicht van den nieuwen dag als vuur door haar leden varen. Bussum en omgeving was weleer de woestijn van het Gooi, woeste heiden, wilde bosschen en daar middenin enkele huisjes, neergegooid naar orthodox-Gooische manier. Buitengewoon schilderachtig was het toen, naar oude ooggetuigen, o.a. de stads- en dorpsbeschrijver Van Ollefen, ons verhalen, maar deze eigenschap was aantrekkelijker voor den vluggen voorbijganger,, dan voor de minder dan 200 inboorlingen van dit amper bewoonbare eilandje middenin de zandzee....
De bekende beschrijvingen van Van Ollefen en Bakker dateren uit 1795; verder kunnen we denken bij "ooggetuige" aan het bekende boek van Fabius (1917)
Boeiend wordt het als Van Dokkum uit eigen waarneming een mening geeft over de bouw van villa's en openbare gebouwen. Helaas is zijn visie voor een deel niet meer te toetsen, daar veel van zijn voorbeelden ingrijpend zijn verbouwd of reeds onder de slopershamer gevallen zijn. Dan moet men oordelen aan de hand van bijv. oude ansichten.
Op pagina 154 vervolgt Van Dokkum dan:
In 10 jaren, van 1877 tot 1887, was het aantal inwoners verdubbeld. Aan beide zijden van het station breidde zich de villabouw uit, in 't Spiegel greep ze zoover als ze grijpen kon, zonder zich in de verboden vestingkringen te wagen. In 1899 had het gehuchtje van voorheen reeds over de 7000 inwoners, in 1909 reeds bijna 13000 en thans, in 1920 komt het de 20000 reeds te boven. En of het mooi en aantrekkelijk is, wèl mijn waarde lezer, neem uw beenen op en volg me... Na afloop van onze wandeling moogt ge me oprecht zeggen, of ge het erg betreurt, dat uit het handje vol hutjes op de hei een groot, lommerrijk boschpark groeide met frissche tuinen en vroolijke huizen, waarin het zich o zoo goed wonen laat!
Tot mijn spijt intusschen moet ik erkennen, dat heel wat van die huizen gebouwd werden in een bedroevende vervals-periode der architectuur. In den lateren tijd evenwel heeft ook dat euvel zich gecorrigeerd, en door meerdere begaafde bouwkundigen, onder welke bovenal De Bazel genoemd moet worden, zijn hier een aantal grootere en kleinere villa's en huizen gebouwd, die een verwenden smaak bevredigen kunnen.... .. Monumenten van rustieke bouwkunst zijn de beide groote villa's met rietbedekking aan de Groothertoginnelaan met achteruitzicht over „De Meent", een uitzicht van uren ver. Eigendom zijn ze van de Heeren Biegel Jr. en De Fremery. Een poging, om een huis te stichten, dat zich in de omgeving voegde, deed ook reeds ettelijke jaren geleden aan de Parklaan de Heer Biegel Sr., Bussum's dorpsvader: geel huis in cottagevorm met rietbekapping, dat in schilderachtige verwaarloozing ligt achter den woesten, aan een romantische woudpartij herinnerenden tuin. In de dagen zijner geboorte was dit wellicht een opzienbarend bouwwerk; tegenover het nieuwere en nieuwste doet het echter aan als een lofwaardige, maar mislukte poging.
Zeer mooie villa's vindt men ook aan den Nieuwen Hilversumschen weg (in 't bizonder Sara-Cottage, woonplaats van den bekenden binnenhuis-schilder Bernard De Hoog) en aan den Nieuwen 's Gravelandschen weg, met name het smaakvolle houten huis van den Heer Broekman, den weleer allerwegen bekenden bevorderaar der Bussumsche wedrennen, die voor 't eerst gehouden werden den 28sten Augustus 1880 en voortbestonden, totdat Dr. Abraham Kuyper, de „bookmakers" verbood. Het op emeritaat gestelde wedren-terrein ligt in de Meentweiden achter het huis, en diende gedurende den oorlog als campement voor de vesting-artillerie.
Een der nieuwste bouwwerken van De Bazel is een groot complex arbeiderswoningen aan den Huizerweg, simpel van lijn en fraai van kleur, dat zich voortreffelijk voegt naar de omgeving van koren-landen en boekweitakkers met een wijde verschietbegrenzing van bosschen en kreupelhout. Onder De Bazel's meest bekende werken in Bussum's omtrek behooren verder nog het veel besproken huis „De Maerle", onder den rook van Oud-Bussum nabij het Bikberger bosch, en de schitterende model-hoeve „Oud-Bussem" (de eerste boerderij, die door een architect werd gebouwd), waar — aldus spotte men weleer — de koeien op smyrnasche tapijten staan...
Van pagina 161 citeren we noq de volgende zin:
Onder de gebouwen, die we overigens niet ongaarne gemist zouden hebben, behoort het gemeentehuis aan de Brinklaan, een nog tamelijk recente wandaad eener architectuur-periode, die gelukkig voorbij is, maar die in deze mooie omgeving zeer veel kwaad heeft gesticht, dat nog menig jaar zwaar zal drukken op het dorpsgemoed......
U moet bij deze alinea echter niet meteen denken aan het huidige gemeentehuis, maar aan het bouwwerk van de dorpsbouwmeester J.F. Everts. Het is in 1961 afgebroken en nu nog wordt er met leedwezen over gesproken. Het kan verkeren!
Natuurlijk kan de schrijver niet om het Spiegel heen, de voor een vreemdeling beruchte doolhof. Door het aanlaten van de straatverlichtinq tijdens de nachtelijke uren bergt het niet meer die gevaren voor verdwalen in zich die hier worden opgedist. Toch hebben velen er uren zoekend naar een adres of de uitgang doorgebracht en zullen de geschetste sfeer kunnen aanvoelen.
Bussum is overigens een drommelsch dorp voor rustige en geregelde beschouwing, een doolhof van lanen en laantjes, alle even groen, en even vriendelijk, waaruit zelfs de draad van Ariadne geen Theseus redden zou. Men vertelt, dat Burgemeester van Suchtelen van de Haere er indertijd trotsch op was, dat hij in zijn eigen dorp geen weg wist, zoo groot was het en zoo ingewikkeld. Ik weet niet zeker, of dit een van de redenen is, waarom men de herinnering aan dezen burgervader levendig houdt door een monumentale hardsteenen bank nabij den Meerweg.
Al die honderd en zooveel lanen bij name te kennen, is ook een opgave, waarvoor elk rechtgeaard forens terugschrikt... ... daar hebben we onze vrouwen voor. Merkwaardig is het ook, dat ge elk oogenblik in Bussum denkt te zijn, en u dan plotseling bewust wordt, dàt ge op Naardenschen grond zijt. De beide rivalen, die indertijd zulke diepgaande ruzies uitvochten, heben zich over de eeuwen heen de hand gereikt, en zijn thans aan elkander vastgebouwd. Het gehucht van weleer is de tyrannieke stad ver boven 't hoofd gegroeid.
De grens der beide gemeenten loopt soms midden door een laan, en de huizen hebben dan opeens een geheel andere nummering. Wanneer ge iemand waaraan ge een geduchten hekel hebt eens flink wilt straffen, moet ge hem in Bussum te logeeren vragen en dan op een donkere zomeravond om twaalf uur, als de lantaarns uit zijn, hem midden in't Spiegel brengen en vervolgens hard weglopen.Ik verzeker het u met de hand op 't hart.......tuinhekken zal hij inlopen, zijn neus stooten tegen boomen enlantaarnpalen, maar hij komt nimmer meer thuis. Men vertelt, dat er eens een Bussumsche meneer was, met een Amsterdamschen vriend in de hoofdstad gezellig aan het fuiven was geweest. Hij haalde den vriend over, om in zijn gezelschap met den laatsten trein (toen om over twaalven) mee naar Bussum te reizen, bij hem te logeeren, en den volgenden morgen heerlijk wat te dwalen door bosch en heide. De gastheer woonde er nog pas sedert kort, en de wandeling was dus ook voor hem een bizonder genot... Ze kwamen ter plaatse, alle lichten waren gedoofd, een dicht' dak van zomerloof welfde over de lanen, de lucht was bedekt, en... ze liepen laan in laan uit, voelend en tastend soms, door eindelooze lanen. die zich tot in het oneindige schenen te multipliceeren, en als ze dan eindelijk een laan hadden gevonden, die ze meenden, dat de laan was, merkten ze plotseling, dat ze alweer een andere laan waren ingeslagen, en zoo doolden ze rond en om tot 5 uur in den morgenstond, en toen brak de schemering door,... en toen bemerkten ze, dat ze bij de pomp stonden op de Bantamsche heide... Nog één uur en ze waren in 's Graveland terecht ge komen of in de Naarder fortgracht.
(wordt vervolgd)
Noot bij De Fremery (redactie)
Op pagina 161 treffen we de volgende berichtgeving over De Fremery en de Protestantenbond:
Het gedistingeerde lokaal van den Protestantenbonf, welks interieur versierd is met rijk bbeeldhouwwerk in hout van den secretaris der Afdeeling, den heer H.N.de Fremery...