De grote razzia in Bussum op 24 oktober 1944
J. Casper van Beek
Klik hier voor de PDF versie van dit artikel
Naar aanleiding van het artikel "Tewerkstelling" van Ina de Beer in het Contactblad van april 1992 onderstaand mijn verhaal over deze periode.
De grote razzia in Bussum vond plaats op 24 oktober 1944. 's Morgens bleek de hele bebouwde kom volgeplakt te zijn met aankondigingen dat alle mannen van, naar ik meen, 18 tot 55 jaar, zich moesten melden op wat men toen Werk IV noemde (thans Sportpark Zuid) met medeneming van proviand voor 1 dag en 1 deken. Mijn jeugdvriendje Jan Wonder en ik beloten aan dit "befehl" geen gehoor te geven en te proberen Bussum te ontvluchten.
Vanaf de Landstraat liepen wij binnendoor via de Driestweg en de Simon Stevinweg naar het Mouwtje en door de aansluitende plantsoenen richting Rijksstraatweg om te proberen via het Bos van Bredius weg te komen. Achter de Jacob Obrechtlaan was toen nog een stukje bebost niemandsland; ongeveer waar nu de R.K. Montessorischool staat. Dit terrein was met een heg afgesloten van de daarachter liggende Rijksweg. Aan de overkant van de weg stond de villa van Clinge Doorenbosch; daarnaast liep een pad waarlangs wij dachten te ontsnappen.
Helaas bleek op de weg, waarop toen geen verkeer was, zwaar gepatrouilleerd te worden, zodat oversteken onmogelijk was. Noodgedwongen besloten wij te blijven waar we waren. Maar na een uurtje begon ons de absolute stilte om ons heen knap te vervelen. Heel voorzichtig slopen wij naar de achterkant van het nabij gelegen houten huis, dat er thans nog steeds staat. Hier werden wij gastvrij ontvangen, binnengehaald en kregen we wat te drinken. Ik kan me herinneren dat wij met die goede mensen spelletjes gespeeld hebben om de tijd te doden. Toen, plotseling, werd er op de voordeur gebonst en in een flits zagen wij een groep Duitsers voor de deur staan. In dezelfde flits waren wij door de achterdeur weg en via de tuin terug naar ons plekje in het bos. Daar waanden wij ons de hele dag veilig, terwijl wij, door de heg, op een afstand van nog geen 50 meter een kolonne opgepakte mannen, waarschijnlijk uit Naarden, langs zagen komen. Wij hielden ons daar zo stil, dat de eekhoorns om ons heen speelden en onuitwisbaar is in mijn geheugen gegrift dat daarbij een zeer zeldzaam wit exemplaar was.
Om vijf uur 's middags werd de stilte ruw verstoord. Een groep Duitsers kwam vanuit het dorp het bos in en naïef als wij waren sprongen we op en holden weg in de richting van het huis, waar wij in de schuur onder een stuk zeil wegkropen. En dat alles, terwijl de Duitsers wild schietend achter ons aan stormden. Natuurlijk werden wij direkt gepakt, geschopt en geslagen, omdat wij "partisanen" waren, teruggeschoten hadden, enzovoort.
Vervolgens werden wij door deze militairen, jongens van 16-17 jaar van de "Hermann Goering Division", naar hun kommandantur gedreven. Daar, in de voormalige melkfabriek Gooiland thans een deel van de Wilhelminagarage, werden wij opnieuw zeer stevig verhoord, waarbij de geweerkolven regelmatig onze ruggen streelden. Doordat zij er van overtuigd waren dat wij teruggeschoten hadden en dus onze wapens hadden verstopt, dreigden ze tenslotte met de fusilladeplaats achter de Kolonel Palmkazerne. Daarheen werden wij lopend, met 8 soldaten met geweer in de aanslag rondom ons, gebracht. Waarschijnlijk tot ons geluk botsten wij bij De Gooische Boer, dat aan het einde van de Huizerweg lag, op een transport mannen uit Bussum. Tijdens het kontakt tussen de begeleidende soldaten slaagden wij er in om ons te mengen in de grote groep. Dit gaf na de lange voettocht naar Amersfoort bij aankomst de nodige problemen bij de alsmaar tellende Duitsers; ze hadden twee man te veel. Tijdens deze tocht kwam vanuit de groep een pakketje met dekens in ons bezit. Wij hadden immers niets bij ons. Bij aankomst in het kamp bleek dit van de familie Wonder te zijn. Toch een wonder dus.
Na een verblijf van enige dagen in het kamp werden wij lopend naar het station Amersfoort vervoerd, waar wij op de hoge weg langs het emplacement en bewaakt door Nederlandse SS-ers de nacht staande hebben doorgebracht. Vervolgens kwamen wij via veel omwegen in Arnhem in de "Vreedenhof" aan de Velperweg terecht. Wij moesten dagelijks aan de Rijn loopgraven graven. Mij is bijgebleven dat er regelmatig luchtgevechten boven ons hoofd waren en dat wij hier, heel naïef, naar stonden te kijken terwijl de bewakers, oude soldaten van de Organisation Todt, met hun neus in het zand plat op de grond lagen.
Gelukkig hadden wij beide hele flinke zusjes. Begin december kwamen deze twee samen op de fiets, dwars door gevaarlijke "sperrgebiete", naar Arnhem. Dankzij hun flinkheid gingen wij de volgende morgen vroeg er vandoor. De wegen waren beijzeld en ik reed op een fiets zonder banden. We moesten onderweg veel Duitse fuiken ontwijken en kwamen 's avonds laat via het Bos van Bredius, dat ik niet herkende omdat het volledig kaal gehakt was, bij De Gooische Boer aan. Hier waren de velgen van mijn fiets zo afgesleten dat ik door de fiets zakte. De rest kon ik lopen.