Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed
Nol Verhagen
Klik hier voor de PDF versie van dit artikel
De afbeeldingen zijn aanklikbaar voor vergroting
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed (CRK&E) adviseert het college van B&W over het verlenen van vergunningen voor bouwwerken, inclusief verbouwingen en aanpassingen aan gebouwen. Op 29 juni j.l. sprak ik met de commissie in verband met de Open Monumentendagen met als thema Duurzaamheid. Het is immers te verwachten dat er in de komende tijd veel aanpassingen aan monumenten of aan gebouwen in de beschermde stads- en dorpsgezichten in Gooise Meren nodig zullen zijn vanwege verbetering van de duurzaamheid van die gebouwen. Een goede reden om de rol van deze belangrijke commissie eens nader te beschouwen. Men was zo vriendelijk om uitgebreid met mij van gedachten te wisselen over onderstaande vragen.
Hoe wordt de commissie bemenst? Vroeger bestond die doorgaans uit plaatselijke architecten, maar dat schijnt onlangs veranderd te zijn.
De commissie bestaat uit twee architecten, een architectuurhistoricus (de voorzitter) en een restauratiearchitect. Een van hen is woonachtig in Bussum, wat lange tijd niet het geval is geweest, maar wat de commissie zelf belangrijk vindt en wat ook een wens van de gemeenteraad was. Expertise in en aandacht voor de historische aspecten van de gebouwde omgeving zijn dus ruimschoots voorhanden. De commissieleden worden voor drie jaar benoemd en zijn eenmaal herbenoembaar. Met de invoering van de nieuwe Omgevingswet wordt dat 4 + 4 jaar. Interessant om te weten is dat de welstandscommissies in 1912 zijn ontstaan als schoonheidscommissies. Die naam geeft al aan waar destijds de zorg naar uitging en dat is eigenlijk niet veranderd. De allereerste schoonheidscommissie werd in onze ‘achtertuin’ geïnstalleerd, namelijk in Laren.
Monumenten en monumentale omgevingen (beschermde stads- en dorpsgezichten) genieten bijzondere bescherming, die deels ook in wet- en regelgeving is vastgelegd. Hoe beoordeelt de commissie aanvragen m.b.t. monumenten en monumentale omgevingen?
De commissie is een onafhankelijk adviesorgaan van het college van B&W. De basis voor haar opereren is gelegen in de welstandsnota die in iedere gemeente door de gemeenteraad wordt vastgesteld en die periodiek wordt herijkt. Die welstandsnota bevat richtlijnen en criteria die per wijk of gebied nader zijn gespecificeerd. Die richtlijnen hebben niet alleen betrekking op individuele gebouwen, maar ook op de omgeving. Ze zijn erop gericht de ruimtelijke kwaliteit, zeg maar de schoonheid, van de gemeente te handhaven of te bevorderen. Dat geldt ook en in het bijzonder voor monumenten en beschermde dorps-en stadsgezichten. In bestemmingsplannen kan ook aan niet als zodanig benoemde beschermde dorps- en stadsgezichten een zekere status worden gegeven. In dat geval toetst de commissie aanvragen uiteraard ook daaraan. Soms is bouw- of gebiedshistorisch onderzoek nodig, dat in opdracht van de gemeente wordt verricht door onafhankelijke, gespecialiseerde bureaus. Onlangs is dat bijvoorbeeld gebeurd voor het Hocras-terrein.
Bij aanvragen voor ingrijpende aanpassingen aan monumenten wordt altijd ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geconsulteerd. Die Rijksdienst geeft ook richtlijnen die in de lokale welstandsnota’s worden verwerkt – de eindverantwoordelijkheid voor die welstandsnota’s ligt echter bij de gemeenteraden.
De Federatie Ruimtelijke Kwaliteit, waarbij veel welstandscommissies zijn aangesloten, heeft bij de voorbereiding van de nieuwe Omgevingswet sterk (en met succes) gelobbyd voor een stevige verankering van (de bescherming van) erfgoed in de wet. Het onlangs door minister De Jonge aangekondigde Nationaal Programma Ruimtelijke Kwaliteit heet niet voor niets ‘Mooi Nederland’.
Er zijn ook in Bussum veel gebouwen die geen monumentstatus hebben maar die wel monumentale waarde hebben. Voorbeeld: de voormalige pastorie bij de Sint-Vituskerk, Brinklaan 117, misschien wel het oudste nog bestaande gebouw van Bussum. Op welke manier houdt de commissie daar rekening mee?
De commissie kijkt altijd naar een aanvraag in de context van het betrokken object. Daar hoort dus de onmiddellijke en soms ook de wijdere omgeving bij. In het geval van de pastorie aan de Brinklaan is alleen al de aanwezigheid van de kerk, een rijksmonument, aanleiding om extra aandacht te besteden aan de historisch context van het gebouw.
Recentelijk wordt er geklaagd over beslissingen van de commissie om moderne uitbreidingen aan monumenten (of monumentwaardige panden) toe te staan, die op gespannen voet zouden staan met de opdracht om dergelijke aanpassingen ‘in stijl’ uit te voeren. Hoe maakt de commissie die afweging?
De commissie moet zich houden aan de criteria die zijn vastgelegd in de welstandsnota. Die schrijven niet voor dat aanpassingen ‘in stijl’ moeten gebeuren, en ook niet dat ze juist niet in stijl zouden moeten gebeuren, om zo de (ver)bouwhistorie van het object zichtbaar te ma-ken. De commissie kan in haar advies afwijken van de criteria uit de welstandsnota, maar dat gebeurt uiterst zelden en wordt in voorkomende gevallen zorgvuldig vastgelegd en toegelicht.
Iets soortgelijks geldt voor nieuwbouw in beschermde dorpsgezichten, bijvoorbeeld Koningslaan 29. Wat was in dat geval de afweging van de commissie?
De commissie is niet op de hoogte van de discussie en de argumentatie rondom het genoemde voorbeeld, dat dateert van de periode voor de installatie van de huidige commissieleden. Maar ook hier geldt dat de commissie moet hebben geopereerd binnen de criteria van de toenmalige welstandsnota. De huidige welstandsnota, die dateert van 2019, schrijft niet voor dat nieuwbouw in een beschermd dorps- of stadsgezicht per se historisch of per se niet modern moet zijn.
Verduurzaming is een grote uitdaging voor de nabije toekomst. De monumentale status van een pand kan daarbij een grote hinderpaal zijn, zowel qua mogelijkheden als qua kosten. Bijvoorbeeld: zonnepanelen, isolatieglas, muurisolatie… Is er (voornemen tot) beleid om anders om te gaan met monumentale waarden om verduurzaming mogelijk te maken en te bevorderen, bijvoorbeeld in overleg met energiecoöperatie Wattnu?
De commissie wijst erop dat goed behoud en beheer van monumenten (en van andere gebouwen) op zichzelf al een vorm van verduurzaming is. Behoud en beheer brengen als vanzelf modernisering en aanpassing met zich mee. Er is bijvoorbeeld vrijwel geen monument meer zonder centrale verwarming. Er is dus continu bezinning nodig op de vraag hoe je monumenten goed kunt beheren. Dat leidt zo nodig tot aanpassing van de criteria in de welstandnota. Hogere kosten voor behoud en beheer zijn inherent aan de monumentstatus van een gebouw. Dat wordt tot op zekere hoogte goed gemaakt door de hogere onroerendgoed waarde van een monument.
Wat de vraag over zonnepanelen op monumenten betreft merkt de commissie op dat de impact van het zelf opwekken van energie veel kleiner is dan die van goede isolatie. Bezitters en gebruikers van monumenten kunnen bovendien participeren in collectieve projecten elders, in plaats van zonnepanelen te installeren op hun eigen pand. De commissie praat overigens momenteel wel mee over een nieuwe beleidsregel die het plaatsen van zonnepanelen in beschermde gezichten vaker mogelijk moet maken.