De witte woningen aan de Ceintuurbaan, de Irisstraat en de Goudenregenstraat
Martin Rep en Chris Leenders
Klik hier voor de PDF versie van dit artikel
De afbeeldingen zijn aanklikbaar voor vergroting
Het waren, vlak voor de Tweede Wereldoorlog, de allereerste woningen die werden gebouwd aan de Ceintuurbaan. De geschiedenis van deze witte huizen is nauw verbonden met die van de Kolonel Palmkazerne. De eerste bewoners waren Nederlandse officieren, maar die moesten al snel vertrekken en plaatsmaken voor Duitsers, die het er maar zozo vonden.
Bewoond door Duitse officieren?
Op het balkon van een gloednieuwe woningaan de Ceintuurbaan staat een officier van het Nederlandse leger. Hij kijkt uit over de begroeiing en de zandverstuivingen op de hei aan de overkant van denweg, niet veel meer dan een zandpad. In de verte kan hij de Kolonel Palmkazerne zien. In die kazerne moet hij zich morgenochtend weer melden. Het is een prachtige dag in het voorjaar van 1940. De officier is best tevreden met het chique, opvallende huis waar hij sinds kort met zijn gezin woont. De balkons aan de voorkant geven het rijtje witte huizen een mediterrane, misschien zelfs koloniale uitstraling.
Tachtig jaar later, in augustus 2020, sta ik op hetzelfde balkon. De Kolonel Palmkazerne is niet meer te zien; die gaat schuil achter de flats en de overige bebouwing van Bussum-Zuid. Trouwens, de kazerne is allang ontmanteld. Ik ben hier omdat mijn dochter en haar man zojuist dit huis hebben gekocht en ze laten het me trots zien. Er gaat een gerucht dat deze huizen in de oorlog bewoond zijn door Duitse officieren. Als ik dat hoor, raak ik geïnteresseerd in de geschiedenis van dit huis. Zo begint mijn verhaal over de huizen aan de Ceintuurbaan, die plaatselijk bekend staan als de witte woningen.
‘Landsbelang gaat voor plaatselijk belang’
Het zijn er dertien in totaal: negen staan er aan de Ceintuurbaan, twee aan de Goudenregenstraat en twee aan de Irisstraat. Ze werden gebouwd in een spannende tijd. De spierballentaal uit Hitler-Duitsland klonk steeds dreigender. Nederland bereidde maatregelen voor om zich tegen de agressieve buur te verdedigen. De dienstplicht werd verdubbeld en er werd opdracht gegeven om in recordtijd 24 kazernes te bouwen. Niet alleen langs de grenzen, maar ook in Bussum was volgens de regering een kazerne nodig. Die moest het noordelijke gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie beschermen, het IJsselmeer en met name de driehoek Bussum, Hilversum en Blaricum.
Het Bussumse gemeentebestuur en diverse natuurbeschermingsorganisaties verzetten zich tegen de plannen om een kazerne op de heide te bouwen. De minister van Oorlog moest er persoonlijk voor naar Bussum komen. Veel woorden maakte hij niet vuil aan de bezwaren. ‘Landsbelang gaat voor plaatselijk belang’, zei hij, waarop hij spoorslags weer naar Den Haag vertrok.
Soldaten en officieren
Korte tijd later, op 15 juli 1938, begon op de heide ten zuiden van het dorp de bouw van de Kolonel Palmkazerne. Net als de andere nieuwe kazernes was deze van het type ‘Boost’, genoemd naar de legerarchitect die ze had ontworpen:drie legeringsgebouwen en een appelplaats. De bouwtijd van de Boost-kazernes was slechts één jaar, maar als gevolg van de strenge winter van 1938-1939 konden de eerste militairen van het 8ste Depotbataljon de legeringsgebouwen pas in oktober 1939 betrekken.
Met de komst van de kazerne kreeg Bussum er in één klap twaalf- tot dertienhonderd inwoners bij. Het overgrote deel, de soldaten, was ondergebracht in de kazerne; de rest, de hogere officieren, kreeg huisvesting in het dorp zelf. Zo werden de nieuwe witte woningen toegewezen aan officiersgezinnen van de Palmkazerne. De plannen voor de bouw van dertien moderne woningen, ontworpen door het Amsterdamse architectenbureau Zanstra, Giesen en Sijmons, waren al een paar jaar eerder ingediend bij het gemeentebestuur, maar door allerlei oorzaken nog niet uitgevoerd. Met hun strakke en spierwitte uiterlijk zouden ze nogal afsteken bij de rest van het dorp. Negen woningen zouden verrijzen aan de Ceintuurbaan, twee aan de Irisstraat en twee aan de Merelstraat, later omgedoopt tot Goudenregenstraat.
Het rijtje witte huizen aan de Ceintuurbaan en (links) de Irisstraat.
|
De eerste huizen aan de Ceintuurbaan
Het waren de eerste huizen die gebouwd werden aan de Ceintuurbaan, toen nog slechts een zand- en kiezelpad aan de zuidkant van de bebouwing. Alleen het westelijke deel, vanaf de Abraham Kuyperlaan,was sinds 1932 bestraat. Chris Leenders, die acht jaar na de oorlog werd geboren, herinnert zich dat hij eind jaren vijftig als kleuter vanaf het einde van de Lothariuslaan waar hij woonde, zo de hei kon oplopen. ‘Verderop op de hei was een zigeunerkamp. Daar mochten wij als jongens niet in de buurt komen.’
Het was een gemêleerd gezelschap dat werd gehuisvest in de witte huizen. Er zaten officieren bij van het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Bij het KNIL kon je al met pensioen als je 45 was – de tropenjaren telden immers dubbel – zodat sommigen van hen na terugkomst in het vaderland voor een nieuwe carrière tekenden bij het Nederlandse leger.
Luitenant Eduard van Beinum
Bussum had dan wel dwarsgelegen bij de bouw van de kazerne, maar toen vanaf eind 1939 de manschappen arriveerden, ontstond al snel een innige band met de burgerij. Niet in de laatste plaats dankzij de muziek. De bevolking genoot volop als het militaire muziekkorps door de Bussumse straten trok. Onder leiding van luitenant Eduard van Beinum, de latere chef-dirigent van het Concertgebouworkest, gaf het korps een grote uitvoering in feestzaal Concordia. Het leidde tot een spontane actie onder de bevolking om het orkest van meer en betere instrumenten te voorzien.
Voor- en achtergevel en interieur van dit huis aan de Goudenregenstraat
|
Op 10 mei 1940 viel Hitler Nederland binnen. De manschappen van de Palmkazerne zaten op dat moment verspreid in Haarlem, Heerhugowaard en Zaandam. Voordat ze ook maar een schot hadden kunnen lossen, had Nederland gecapituleerd en werden de soldaten weer afgemarcheerd naar hun kazerne. De soldaten konden naar huis, maar niet dan nadat Bussum afscheid van hen had genomen. Op 27 mei deden ze in Concordia de polonaise met de bevolking; twee weken nadat – hemelsbreed nog geen vijftig kilometer verderop – 417 Nederlandse militairen het leven hadden gelaten in de Slag om de Grebbeberg. De dag na het feest werd de Palmkazerne ontruimd en konden de soldaten naar huis. Ook de officieren in de witte woningen moesten vertrekken. Alleen: die hadden geen ander huis. Ze moesten maar zien dat ze ergens een baan en een nieuw huis konden vinden. Terwijl de Duitse Wehrmacht-soldaten als overwinnaars de Palmkazerne betrokken, kwamen er Duitse onderofficieren in de witte woningen.
Een pasje van de ABN
Mijn verhaal zou nog mooier zijn als we zouden weten welke Nederlandse officieren er eind jaren dertig zo kort hebben gewoond, en nog véél mooier als bekend zou zijn welke onderofficieren van de Wehrmacht er werden ondergebracht. Maar over die eerste bewoners van de witte woningen bestaat geen schriftelijke informatie. Het meeste van wat we weten, is lang na de oorlog vergaard door Chris Leenders van de Historische Kring Bussum, voornamelijk op basis van mondelinge overlevering. Hij sprak met tal van inwoners, maar zijn belangrijkste bron was majoor Bob Cats (1928-2018), die aan het einde van zijn loopbaan belast was met het beheer van het archief van de Palmkazerne.
Leenders bracht vele dagdelen door in de kazerne, pratend met Cats en zijn collega’s, ondertussen de ene stapel papier na de andere kopiërend. ‘Ik nam op het laatst mijn eigen koffie mee. Eigenlijk mocht ik helemaal niet in de kazerne komen, maar mijn bankpasje van de ABN leek sprekend op het pasje van de kazerne. De wacht zat altijd binnen, ik zwaaide ermee, hij keek er nauwelijks naar en gebaarde dat ik erdoor mocht. Tot hij een keer wel buiten stond en mijn pasje eens beter bekeek. “Wou je zeggen, zei hij, dat ik jou steeds hiermee naar binnen heb gelaten?” Gelukkig had ik toen alles al gekopieerd.’
Nieuwe heersers
De Duitse onderofficieren waren niet erg tevreden over de witte huizen. Geen wonder: de Hollandse officieren woonden er met hun gezin, terwijl de Duitsers er met vier, vijf of meer kameraden in werden ondergebracht. De bezetters lieten al snel hun oog vallen op de veel luxere villa’s aan de Amersfoortse-straatweg, die op Duits bevel ontruimd werden ten behoeve van de nieuwe heersers. Vanaf nu kwamen de witte huizen weer beschikbaar voor de Bussumse bevolking.
Dertien woningen voor 65.000 gulden
De witte woningen werden door de Bussumse aannemer G.D. Geerligs, Prinsenstraat 37, gerealiseerd. Volgens de begin 1939 bij het gemeentebestuur ingediende bouwaanvraag zou de totale bouwsom 65.000 gulden bedragen. In die aanvraag is sprake van dertien huizen, 9 aan de Ceintuurbaan, 2 aan de Merelstraat (de latere Goudenregenstraat) en 2 aan de Irisstraat.
Drie jaar later, in 1942, werd zowel aan de Merelstraat/Goudenregenstraat als aan de Irisstraat tussen de eerder gebouwde huizen een blokje van drie gelijksoortige woningen gebouwd, eveneens ontworpen door Zanstra, Giesen & Sijmons. In het eerste huis aan de Goudenregenstraat heeft interieurontwerper Jan des Bouvrie gewoond.
Uit het Bussumse kadaster: het woningbezit van Abraham van der Hooft
|
De witte woningen werden gebouwd als beleggingsobject van een levensverzekerings maatschappij, de UBO (Uitkering Bij Overlijden) te Utrecht, een fonds voor leden van de Christelijk Nationale Werkmansbond. In 1951 werd het rijtje huizen aan de Ceintuurbaan verkocht aan Abraham van der Hooft.
Van der Hooft (1897-?) stamde uit een familie met flink wat geld. Toen hij met pensioen ging als scheepskapitein (waarschijnlijk bij de Shell), besloot hij zijn fortuin deels te beleggen in woningen in Bussum. Zo bezat hij al huizen aan de Laarderweg, de Vondellaan en de Prins Bernhardlaan toen het rijtje van negen woningen aan de Ceintuurbaan op de markt kwam. Hij vond de witte huizen blijkbaar zo mooi dat hij zelf ging wonen in het westelijke hoekhuis van het rijtje. Later stootte hij de panden een voor een af. In 1962 deed hij als eerste uit dat blok het hoekhuis aan de andere kant van de hand, aan Dick Blaauboer. Dat huis werd, bijna veertig jaar later, het eigendom van mijn dochter en haar man. De nazaten van Van der Hooft hebben nu nog één van de witte huizen in bezit.
Ceintuurbaan
Over de naam Ceintuurbaan is tussen het college van burgemeester en wethouders van Bussum en de directeur van publieke werken heel wat geharrewar geweest in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. De directeur lag wat naamgeving van straten en lanen betreft nogal eens dwars, met de nodige wijzigingen tot gevolg. Hij had voorgesteld om wat nu de Ceintuurbaan is, de naam Midden Englaan te geven. Een zinvolle suggestie, want de weg lag langs de Engen.
Toen dat niet doorging en het Ceintuurbaan werd, schreef de hij de volgende brief aan het college: ‘Ik heb voorgesteld bedoelden weg te doopen met de naam Midden Englaan… Tot mijn leedwezen heb ik geen gelegenheid gehad […] u erop te wijzen dat de naam Ceintuurbaan ten eenenmale foutief is. Volgens Van Dale wordt onder de naam Ceintuurbaan het volgende verstaan: “Weg, spoor of stoomtram, die een dorp of stad (bijna), geheel omgeeft.” Van omsluiting in eenige zin kan dan ook in geen enkel opzicht gesproken worden. Ik geef uw College derhalve ernstig in overweging om deze naam te wijzigen.’
Om een lang verhaal kort samen te vatten: het werd dus Ceintuurbaan en dat werd door de gemeenteraad bekrachtigd op 29 december 1931.
Karel Sijmons, waarschijnlijk de ontwerper
|
De architecten
Het architectenbureau Zanstra, Giesen en Sijmons was in de ruim twintig jaar van zijn bestaan (1932-1954) zeer beroemd. Het maakte naam met het complex Atelierwoningen voor beeldende kunstenaars aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam, waarvan Jan Wolkers een van de beroemdste bewoners was.
Waarschijnlijk is van het driemanschap Karel Sijmons de ontwerper van de Bussumse woningen: op de bouwtekeningen komen geregeld de initialen K.S. voor. Sijmons ontwierp veel religieuze gebouwen, onder meer de Thomaskerk aan de Prinses Irenestraat in Amsterdam en de Paaskerk in Zaandam, met de ramen van Karel Appel.
Het architectenbureau ontwierp volgens het Nieuwe Bouwen, een beweging binnen de Nederlandse architectuur die was geïnspireerd door het Bauhaus in Duitsland. Ook Gerrit Rietveld maakte deel uit van deze stroming. Kenmerken van hun ontwerpen zijn functionaliteit, het gebruik van veel glas en het ontbreken van versieringen, kenmerken die trouwens bepaald niet alle terug te vinden zijn in de witte huizen.
Vanwege de koloniale uitstraling van de witte huizen doet het verhaal de ronde dat de architect een Indische achtergrond had. Maar volgens Dirk Sijmons, zoon van Karel Sijmons, was dit noch bij zijn vader noch bij de andere naamgevers van het bureau ook maar in de verste verte het geval.