Bussums Historisch Tijdschrift 27/3 (december 2011) pag. 25-26
Dirk Bouwman en Van Gogh
Rudolf Geel
Klik hier voor de pdf van dit artikel
Onderstaande illustraties zijn aanklikbaar voor een vergroting.
Als vervolg op mijn artikel in het eervorige nummer over Historische sensatie in Bussum, stuurde mevrouw Selderbeek-Bouwman uit Naarden mij een kopie van een artikel dat in 1992 werd geschreven door haar oom Dick Bouwman. Volgens mevrouw Selderbeek was het nooit gepubliceerd. Het bleek echter al eerder gestaan te hebben in het blad van de Historische Kring Bussum in 1999. Het hieronder gereproduceerde artikeltje is helder en levendig geschreven en het spreekt voor zichzelf.
Van Gogh op zolder (door Dick Bouwman)
Mijn grootvader leefde van 1859 tot 1910. Hij was schilderspatroon, erg ondernemend. Bouwde in de Nassaulaan, tegenover mooie villa’s met oprijlaan, stallen, met inwonend personeel zoals tuinman. koetsier enz., brutaalweg zijn werkplaats en een woonhuis. Hij had al snel door dat er met bouwgrond en villa’s veel meer was te verdienen, dan met die vierkante meter schilderen.
Zodoende is hij vermoedelijk in kontakt gekomen met mevrouw Van Gogh, de vrouw van Theo, die in Bussum was komen wonen in de Koningslaan. Zij had schilderijen van haar zwager Vincent en mijn grootvader had glaskisten met stro. U begrijpt het al, de schilderijen moesten af en toe naar een tentoonstelling. Mijn grootvader liet ze met de handkar ophalen uit de Koningslaan en zo kwamen ze op Nassaulaan 18. Opa Bouwman verpakte ze in de glaskisten en zo gingen de schilderijen naar elders. Ze kwamen na enige tijd ook weer terug. Mijn vader, toen nog jong, herinnert zich dat zijn moeder aan zijn vader vroeg: Dirk, zo heette mijn grootvader, is er nog wat verkocht? Nee, zei mijn grootvader, alles is weer terug. waarop mijn grootmoeder zei: geen wonder, wie koopt er nu een schilderij met groene varkens.
Een jongere broer van mijn vader, in 1918 vertrokken naar Amerika, kwam in 1968 terug in Holland. Deze oom vertelde aan de Kortenhoefse kunstschilder Flip Hamers, die veel interesse had in deze affaire, dat hij als jongen met vriendjes op deze werkzolder voetbalde, en daar stonden de bewuste schilderijen. Meerdere malen gebeurde het, dat de schilderijen geraakt werden. Toen mevrouw Van Gogh zelf weer genoeg ruimte had om ze op te bergen, verdwenen ze van onze zolder. Het verhaal gaat dat mijn grootvader 2 schilderijen mocht uitzoeken, doch dat weigerde hij met de woorden: “We zijn in de wereld om elkaar te helpen en ik heb het graag gedaan.” En dit begrijpt Flip Hamers nog steeds niet.
Ik heb mijn grootvader nooit gekend, hij overleed in 1910. Ik ben geboren in 1917 en werd Mr. schilder in 1938. Por was toen nog direkteur van de N.S.S.1 Als u snel gerekend hebt, dan weet u dat ik 75 jaar ben. Voor mij een reden om dit verhaal over de Van Goghs op de zolder van mijn grootvader eens op papier te zetten.
Commentaar
Het korte verhaal van Dick Bouwman bevat enkele gegevens die treffend genoeg zijn om er bij stil te staan. Bouwman schrijft dat zijn grootvader schilderijen van Van Gogh in glaskisten verpakte. Ze dienden vanzelfsprekend met de nodige voorzichtigheid vervoerd te worden. Dat aan grootvader Bouwman de immense waarde van Van Goghs werk niet of niet geheel duidelijk was, blijkt uit het gegeven dat schilderijen na terugkomst van een ‘tentoonstelling’ bij hem op de werkzolder werden opgeslagen, waar jongens voetbalden, waarbij de bal de Van Goghs niet onberoerd liet.
Het is ook uit andere bronnen bekend dat delen van het werk van Van Gogh geregeld vanuit Bussum vervoerd werden naar tentoonstellingen. In het informatieve in 1991 gepubliceerde artikel ‘Van Gogh en Bussum’, geeft de historicus Marcus van der Heide daar voorbeelden van. “Wie koopt er nu een schilderij met groene varkens” laat Dick Bouwman zijn grootmoeder zeggen. Hij heeft deze uitspraak niet uit de eerste hand, maar van zijn vader. Of de formulering indertijd precies zo is geuit, staat dus gezien de onnauwkeurigheid van het geheugen te bezien. Het soort reactie op het onbekende is echter van alle tijden. Grote kunst is in principe altijd vooruitstrevend en wijkt af van het bekende. Dit betekent meestal dat de eerste herkenning van de waarde ervan een zaak is van een kleine groep. Wat onmiddellijk alom bewonderd en gekoesterd wordt, stelt op de lange(re) duur meestal weinig voor. Uit mijn eigen jeugd herinner ik mij woedende discussies over het werk van Cobra-schilders als Ouborg en Karel Appel. Wie een boekje als De God Hai-Hai en raberber (1957) ter hand neemt, van de door Simon Carmiggelt persoonlijk bij Het Parool betrokken graficus en kunstcriticus J.M. Prange, zal zich verwonderen over de felle haat waarmee hij als stem van de zwijgende meerderheid abstracte schilders attaqueerde. Inmiddels is hun werk allang gesanctioneerd; mensen zijn er door de inspanningen van vooruitstrevende personen, zoals jhr. Willem Sandberg, de voormalige directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, aan gewend geraakt. Ook Vincent van Gogh hoefde het na zijn dood niet te stellen zonder aanhangers. Op 24 januari 1892 schrijft Jo Bonger, de weduwe van Theo Van Gogh, die in mei 1891 aan de Koningslaan 4 in Bussum was komen wonen, in haar dagboek over een ‘heerlijke avond’ in Arti (Amsterdam), waar schilders als Breitner, Israel, Witsen en Veth aanwezig waren. En zij waren niet de enige bewonderaars van Vincents werk.
Problematischer dan de uitspraak van grootmoeder Bouwman is het verhaal dat Jo Bonger de schilder aanbood twee schilderijen uit te zoeken, als beloning voor zijn werk. Haar overleden man Theo namelijk had haar de taak nagelaten het werk van Vincent ongeschonden te bewaren voor hun kind. Van die taak heeft zij zich met zorg gekweten. Haar zoon, Vincent van Gogh, later de erfgenaam van de schilderijen, schrijft over zijn moeder dat de voortdurend talrijker wordende tentoonstellingen haar veel werk bezorgden. “Jaren lang gebeurde het inpakken en soms ook het maken van kisten bij ons in de gang wat een geweldige rommel meebracht. Gelukkig was er in het dorp een timmerman (Verkouteren, later opgevolgd door ‘Janus’) die van een schilder geleerd had schilderijen te emballeren.” Was die schilder Dirk Bouman? Dat lijkt voor de hand te liggen.
Het charmante verhaaltje van Dick Bouwman, roept dus wel een paar vragen op. Dat is ook het aardige ervan. Het gegeven van de glaskisten lijkt mij authentiek. En het is mogelijk dat het aanbod van die twee schilderijen dat ook is. Tenzij Jo Bonger van tevoren wist dat Bouwman toch zou weigeren. Maar dat zal nooit bewezen kunnen worden.
Bronnen
- Nationale Schilders School
- Marcus van der Heide, “Van Gogh en Bussum”, in Tussen Vecht en Eem, 9 (december 1991), nr. 4, p. 217-224.
- Van der Heide, p. 218.
- Van der Heide, p. 218. Door hem geciteerd uit Jo’s dagboek.
Rudolf Geel publiceerde vele romans en verhalenbundels. Van 1986 tot 1997 maakte hij onder meer als voorzitter deel uit van het bestuur van het Nederlandse Centrum van de internationale schrijversvereniging de P.E.N. Momenteel is hij voorzitter van het P.E.N Writers Emergency Fund, dat schrijvers en journalisten financieel steunt die om hun werk vervolgd worden. Hij werkte lange tijd als docent Taalbeheersing aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde op een studie over de geschiedenis van het Nederlandse schrijfvaardigheidsonderwijs in de negentiende en twintigste eeuw.