Skip to main content

Contactblad van de Historische Kring Bussum,  jaargang 4, nummer 1 (april 1988) pag 21-29


P.L.TAK  Bussums ingezetene 1890-1893 

M.J.A. v.d. Heide

Klik hier voor de PDF versie van dit artikel
De afbeelding is aanklikbaar voor vergroting

Pieter Lodewijk Tak werd 24-9-1848 in Middelburg geboren. Hier doorliep hij het gymnasium, waarna hij rechten studeerde in Leiden. Terug in zijn moederstad werd hij redacteur voor de rubriek 'Buitenland' aan de Middelburgse Courant. Vanaf 1881 werkte hij al mee aan het weekblad De Amsterdammer (naar de kleur van de omslag 'De Groene' genoemd en in 1877 o.a. door M.G.L.van Loghem gesticht) maar in 1883 vertrok hij naar Amsterdam voor een redacteurschap bij het dagblad van dezelfde naam, aanvankelijk voor de afdeling Buitenland. In 1884 werd hij chef-redacteur-binnenland van dit 'Dagblad voor Nederland', vanaf januari 1883 verschijnend. Uit deze tijd herinnert zich Johan de Meester, werkzaam bij dezelfde courant, hem als volgt : "Ik leerde toen ook Tak kennen, die was vreselijk aardig voor me. Hij was mijn chef en ik zei 'Meneer' tegen hem, maar als 's nachts de krant klaar was, nam hij me dikwijls mee naar zijn kamer, waar we dan een toddey dronken. Hij was een idealistisch en vreselijk ... innig-gemoedelijke man. [...] Ik hield van hem als van een ideëelen ouderen broer." (1)

In 1885 werden de Breëroo-feesten gevierd. Tak was lid van de voorbereidingscommissie en "van het genoegelijke samenkomen van een aantal lieden van talent, wilde men gaarne wat laten overblijven. Tak richtte toen mede de zaterdagavondse Breëroo-club op, waarin al wat de hoofdstad jong-intellektueels opleverde, een tijdlang bij elkaar kwam. Uit de daar aangeknoopte kennismakingen was het ook voor een goed deel, dat later eigenlijk de kiesvereniging 'Amsterdam' ontstond." (2)
In hetzelfde jaar 1885 wordt Tak ook politiek werkzaam: hij wordt secretaris van de in dat jaar opgerichte 'Liberale Unie'. Eveneens in 1885 verschijnt De Nieuwe Gids.

Intussen komt er in Tak's werk een verandering vanwege de financiële perikelen bij de krant: in maart 1886 houdt de ochtendeditie op te bestaan. Daarmee verviel de vermoeiende nachtdienst, die hij al die tijd had waargenomen. Hij bleef chef-Binnenland met een verminderde staf medewerkers, maar kreeg meer tijd vrij voor ander werk. Nog in de eerste jaargang van De Nieuwe Gids (juni 1886) begon hij "die serie uitmuntende tweemaandelijkse opstellen over Nederlandse Politiek, onder den pseudonym Van de Klei geschreven, waarin hij zich voor het eerst als den krachtigen en keurigen stylist deed kennen. Zijn eerste artikel besprak 'De ontbinding der liberale partij'." Het laatste zou van oktober 1893 zijn.

Als in 1890 De Amsterdammer is ingekrompen tot een klein blaadje (het blad houdt in 1895 zelfs op te bestaan) staat ook Tak op straat.

 

Bussumse periode : mei 1890 - juni 1893

"Hij vestigde zich daarop in Bussum; waar hij zich rustiger aan de studie van sociale onderwerpen kon wijden. Van het al steviger worden van zijn kennis, het al ruimer worden van zijn blik, en het al krachtiger worden van zijn stijl, droegen zijn Politieke Overzichten de vrucht. Wie er een van zijn allerbeste nalezen wil, sla den nieuwen Gids van Maart '93 op."

Zijn verblijf hier heeft iets weg van een vrijwillige ballingschap. Zo schreef hij aan Van Loghem : "Mijn voornemen was iets te Bussum te huren en een paar jaren mij daar met mijn boeken op te sluiten. Biedt zich echter in het practische leven wat aan, waarvoor ik geschikt zou kunnen zijn, dan pak ik het gaarne aan, want ik ben veel meer aangelegd voor de praktijk dan voor een bespiegelend ieven [ ...] Het uitoefenen van enig gezag over jongeren zou mij wel lukken.'' (3)

Reeds 11 mei 1890 schrijft hij aan Albert Verweij : "Sedert een week ben ik hier. Mijn kamers [Landstraat 35] hebben een vriendelijk en vrolijk uitzicht, en alles groeit en geurt heerlijk om mij heen. Ik zal mij in dit kluizenaarsbestaan heerlijk kunnen schikken ." (4)

Echter van eenzaamheid en afsluiting van de buitenwereld zou geen sprake zijn. In het nog landelijke en door vele forensen bewoonde Bussum had hij contact met vele kunstenaars en letterkundigen. Van Eeden woonde er al vier jaar en zou later Walden stichten. In diens Dagboek van 11-2-1891 lezen we : "Nog bij Tak zitten praten. Tak zo uitstekend, omdat hij het volmaakte 'bon sens' vertegenwoordigt, door en door goed is en durft.
In het kunstenaarscentrum van Jan Veth, Huize Op den akker aan de Parklaan, was Tak een graag geziene gast. Op de foto, die Henriëtte Roland Holst in haar 'Herinneringen" publiceerde, staat naast het jonge gezin Veth ook Tak met Der Kinderen en R.N.Roland Holst. In 'Het vuur brandde voort' vertelt zij : "Te Bussum had mijn man P.L.Tak leren kennen, die daar insgelijks woonde. Ofschoon Tak 20 jaar ouder was dan hij, ging hij met mijn,man, evenals met andere jongeren, gemeenzaam om en zocht hen als medewerker aan De Kroniek te verbinden. Ook mijn man werkte daarna geregeld mee aan het beste weekblad op cultureel gebied, dat Nederland ooit heeft gehad.

Even verder aan de Parklaan woonde de schilder+etser Marius Bauer, die later in zijn op palen gebouwd atelier bezoek zou krijgen van Veth, Kloos en Verster, beide laatsten toentertijd gasten op Walden. J.C.Hol. (zoon van Richard Hol), de musicus en musicoloog die enkele jaren later in de plaats van Diepenbrock in De Kroniek zou gaan schrijven, woonde er toen ook. Een paar details in een artikel van zijn hand tonen aan welk intens artistiek verkeer er in die tijd in Bussum bestond. (5)
Kortom, vele jongeren behoren hier tot zijn vriendenkring, die straks zijn naaste medewerkers zullen worden aan De Kroniek, de opvolger van de 'spreekbuis' der Tachtigers,

 

De Nieuwe Gids.

Vanaf de eerste jaargang had Tak zijn politieke opstellen : 'Nederlandse Politiek. Indrukken van den dag' bijgedragen. In 1888 werd hem gevraagd tot de redactie toe te treden, maar hij vond zijn politieke denkbeelden nog niet rijp. Dit blijkt ook uit het volgende: in de vijfde jaargang treedt het politieke element de Nieuwe Gids binnen in de polemiek tussen Van der Goes, Van Deyssel en Van Eeden over kunst en socialisme, maar Tak houdt zich dan buiten de discussies. Acht jaar later echter, toen hij zijn eigen tijdschrift had, zou hij bij deze problematiek niet meer toeschouwer zijn, doch zelf de discussies op gang brengen! (6)

Het beroep op hem van Kloos in februari 1890 is echter dringend : "Gij zijt een man van ervaring en van studie, die bovendien goed schrijft. Wij zien in U den man die ons ontbreekt. Wij verwachten niet anders dan behalve uwe zo gewenste en zo lang gemiste  medewerking dat er een frisse geest in de redactie kome en een krachtig advies in alles wat de zaken betreft." (7)
Tak aanvaardde het voorstel en komt in de plaats van Verweij in de redactie. Op de redactievergadering van 19-2-91 wordt hij vervolgens met drie van de vier stemmnen verkozen tot president der vergaderingen. Tak werd door zijn mederedacteuren bijzonder gewaardeerd. Van Eeden schreef in augustus 1890 aan Kloos : "Tak is bewonderingswaardig, edelmoedig en geduldig" en in maart 1891 schreef Kloos aan Verweij : "Tak is één van de eerlijkste, zelfstandigste en welwillendste mensen, die ik ken, en het zou mijne beschouwing van mensen aanmerkelijk veranderen, als iemand mij bewijzen kon, dat ik mij daarin bedroog." Uit de Documentatie van 's Gravensande blijkt ook met hoeveel geduld en opoffering Tak steeds weer heeft bemiddeld tussen de redacteuren onderling (vooral de controverse Kloos- Verwij). (8)

In 1891 zet Kloos het onheil van de naderende ondergang der Nieuwe Gids in (Jaargang VI april). Hij plaatst dan zijn artikel 'Verleden, heden en toekomst', gericht tegen Van Eeden en Van der Goes, waarin hij tot de ongenuanceerde uitspraak komt : "Sociale hervormers zijn, uit den aard der zaak, in den grond van hun wezen, anti-artistiek."  Als tegenzet van Van Eeden krijgen we in 1892 de Lieven Nijland-affaire: onder pseudoniem Lieven Nijland plaatst Van Eeden scherpe terechtwijzingen over eigen kunst en kunstopvattingen, waarmee Kloos erg ingenomen was.

Toen Paul Verlaine in 1892 een bezoek aan Nederland bracht, zat Tak met Kloos in de commissie van ontvangst. In de reisherinnering die Verlaine naderhand schreef, bleef Tak niet voor zijn aandacht verborgen : "Mr.Tak - un type! Enfin voici un hollandais comme on se les figure en France, et en Europe, je pense. Grand, gros, l'air rejoui, fumant une pipe enorme". (9)

In 1893 treden Van Eeden en Tak uit de redactie van de Nieuwe Gids. Tak vanwege de autocratische handelingen van Kloos tegenover Gorter, die hij uit de redactie weert. Vanaf augustus begint vervolgens het gescheld van Kloos in de'scheldsonnetten', waarin hij zijn pathologische haat en wrok tegen iedereen en alles moet uiten. Zo wordt ook over heel Bussum de banvloek (10) uitgesproken, liefst twee scheldsonnetten. Zijn tegenstanders worden alle met name genoemd, Gorter, Couperus, De Koo, Aletrino en Van Eeden het vaakst [bedoeld). Dat Tak er relatief gezien nog positief afkomt, wekt geen verbazing. Rustig, zakelijk, verdraagzaam en vooral niet eerzuchtig was hij de tegenpool van de labiele Kloos. Tak kende geen rancunes: toen Kloos zich verloofde met zijn toekomstige echtgenote Jeanne Reyneke van Stuwe, stuurde hij een gelukwens.

In elk geval: roemloos ging De Nieuwe Gids ten onder, waarvoor Tak in zijn Bussumse tijd zijn "allerbeste opstellen over 'Nederlandse politiek' schreef," aldus Wibaut, die vervolgt : "Er kwam in die Nieuwe Gidsartikelen reeds nu en dan de overtuiging dat de toekomst was aan de sociaal-democratie", maar, zo schrijft De Vrankrijker terecht : "Doordat hij in zijn woonplaats Bussum wel een idealist als Frederik van Eeden, maar geen afdeling van de SDAP aantrof, kwam hij niet tot aansluiting. " (11; Wibaut = inleiding TAK HERDRUKKEN in 1908)

"Het was ook in die Bussumse periode, dat hij zich begon te oefenen als inleider of debater in vergaderingen. Van aanleg was hij geen gemakkelijk redenaar, en in den beginne gelukte hem dit dan ook niet zeer goed. Maar toen hij met vasten wil zich ook op dit werk bleef toeleggen, is hij tenslotte een gaarne gehoord spreker geworden, vooral uitmuntend door slagvaardigheid", aldus Veth. (12)

Verder zat Tak in Bussum niet stil. In 1890 verschenen van zijn hand de opstellen over Liebknecht en Bebel in de Serie Mannen van betekenis in onze dagen Jrg XX blz. 318-366. Later zou Tak verklaren, dat hij het socialisme eerst goed had leren kennen door het schrijven van deze opstellen.
Kerst 1890 startte hij voor de Middelburgse Courant zijn 'Middelburgse Brieven', die de Amsterdamse gemeentepolitiek beschrijven en getuigen van zijn systematische studie van gemeentepolitiek. Hij zette deze voort tot en met 9-7-1894, zodat de eerste twee jaargangen (hij gaf er maandelijks één) in de Bussumse tijd vallen.
In 1892 en 1893 was hij ook medewerker van het Sociaal Weekblad, samen met Wibaut. Deze heeft hem betrokken in de werkzaamheden van het 'Honger en Schrik'-comité, dat hij begin 1893 had opgericht om steun te verlenen aan de gezinnen van veroordeelden bij de rellen op het Friese platteland, die als gevolg van de slechte economische situatie herhaaldelijk plaatsvonden.

In januari 1893 wachtte hem een nieuw arbeidsveld : Tak begon toen voor de op 1 januari opgerichte Telegraaf de Raadsoverzichten te schrijven, die gaandeweg reputatie maakten. Veel Amsterdammers kochten, als er 's woensdags Raad was geweest, de Telegraaf om het overzicht van Tak. Ze hadden de roep van geestig en erg raak de dingen te zeggen. Zo voelden sommige raadsleden zich wel eens gekwetst.

Op 11 juni 1893 verliet Tak Bussum en verhuisde naar Nieuwer Amstel.

De Kroniek

Naast de ten ondergaande Nieuwe Gids was ook het artistieke gebeuren in De Groene beneden peil. Groot was de ontevredenheid over de wijze waarop literaire en andere culturele rubrieken verschenen tussen publicaties van slechte kwaliteit. Toen dan ook de roep om een nieuw weekblad klonk, was Tak daarvoor met zijn veelzijdige ontwikkeling, politieke belangstelling, verkeer met jonge kunstenaars en meesterschap met de pen de aangewezen man. Op 10-12-1894 verscheen de prospectus, waarin Tak op de hem eigen rustige en bescheiden wijze aankondigt een blad te willen uitgeven, "dat wil meedelen en bespreken het belangrijkste en beste wat van dezen tijd is. Geen volledigheid wordt hier toegezegd, maar wel ernst in het zoeken en keurigheid in het kiezen. [.. .] Het weekblad zal spoedig voor zich zelf spreken."
Op 1-1-1895 verschijnt officieel het eerste nummer van DE KRONIEK. De grote betekenis ervan kan niet beter onder woorden gebracht dan door Huizinga is gedaan in zijn biografie over Jan Veth : "In De Kroniek der eerste jaren heeft Nederland een tijdschrift gehad, zoals het voor en na niet meer heeft bezeten. Het karakter van distinctie, dat Tak eraan wenste te geven zou een latere tijd aan een algemeen weekblad niet meer veroorloven. Op de oude Nieuwe Gids had De Kroniek het voordeel dat zij een weekblad was, en daardoor sneller, in wijder kring en in bondiger, pakkender vorm werkte. Daarnaast ook dit, dat haar staf van medewerkers heterogener was, haar sfeer van belangstelling ruimer, haar gerichtheid minder bepaald. Met name trad de beeldende kunst meer op den voorgrond. Doch boven dit alles had zij het voordeel van een element, even onschatbaar als ondefinieerbaar, zij had een eigen, sterken humor. Zij nam de dingen licht, en kloste niet op haar kothurnen. Haar wijsheid was Tak's wijsheid." (13)

Ook De Nieuwe Gids begon ih 1895 met een nieuwe reeks, maar slechts de naam was overgebleven van het eens zo voortreffelijke tijdschrift. Was De Nieuwe Gids het "geestelijk brandpunt" van de Tachtigers geweest, De Kroniek zou het blad der Negentigers worden. Het is niet meer de kunst om de kunst, maar de kunst moet de gemeenschap tot doel hebben. De kunstenaar heeft verantwoordelijkheid voor de samenleving, en dit betekende dat zij ook meer oog kregen voor de noden van de samenleving, voor de honger en het gebrek, kortom voor de 'lelijkheid' van die maatschappij. Dit leidde er dan ook toe, dat jonge kunstenaars zich aangetrokken voelden tot het socialisme (zoals Gorter en Henriëtte Roland Holst). Al spoedig barstte ook in de Kroniek de polemiek tussen de socialisten en de esthetici (mystici onder aanvoering van Diepenbrock) los naar aanleiding van Marius Bauer's Brieven uit Moskou. (14)

Op bijzondere wijze heeft Tak, hoewel vrijgezel, door zijn persoonlijkhei:d een groep jonge kunstenaars gebundeld in zijn tijdschrift. Naast het schrijven van (meer dan 600) hoofdartikelen waren zijn werkzaaniheden vele: typografische verzorging, taalvorm en vooral de prent. Had hij niet 12-11-1894 over een nieuw op te richten blad aan Veth geschreven : "iets gedistingueerds, dat toch den burgerman niet afschrikt en nu en dan hem zelfs amuseert. De plaat moet bij het grote publiek heel wat goedmaken." ? (15)
In januari 1898 moest hij echter aankondigen, dat niet meer bij iedere aflevering een prent zou worden opgenomen. Ook het royale formaat(l6) wordt in 1900 aanzienlijk verkleind. Tak maakt er terloops melding van en legde meer de nadruk op de prijsverlaging van negen gulden naar vier gulden per jaar!

Ook Tak komt voor de bekende financiële problemen te staan. Zonder dat dit naar buiten komt was hij ook financieel de spil waar alles om draaide. Zo gaf hij een tijdje in 1902 en van 1903-1907 het blad zelf uit.

Van de medewerkers aan De Kroniek was Veth na Tak de productiefste met meer dan 400 bijdragen. Verder zorgde deze ook voor de portretten van Beroemde Tijdgenoten.
Marius Bauer verzorgde onder pseudoniem Rusticus ook de politieke prenten.
Waarnemend directeur Frans Coenen neemt met zo'n 230 artikelen een voorname plaats in.(17)
Naast deze dienen vooral ook nog Berlage en K.P.C .de Bazel genoemd te worden. (18)
Diepenbrock, Hol en Roland Holst noemden we reeds.

Sinds de toetreding tot de SDAP van Wibaut in oktober 1897 en Tak pas in 1899 kwam het politieke karakter van De Kroniek, met ondertitel, Een Algemeen Weekblad, toch meer naar voren.
Het jaar 1905 zou een laatste glanspunt te zien geven in het bestaan naar aanleiding van de herdenking van de 300ste geboortedag van Rembrandt .
Ondanks zijn politieke loopbaan en journalistieke werk voor Het Volk (sedert 1903 hoofdredacteur) bleef hij zijn Kroniek trouw. Twee dagen voor zijn dood schreef hij zijn laatste hoofdartikel. Zijn geheel onverwachte overlijden op 24-8-1907 betekende het einde van het weekblad. Wibaut verzorgde het laatste nummer.

In oktober verscheen nog een Herdenkingsnummer, waarvoor Veth de litho maakte naar een foto uit 1891 (als portret geplaatst bij dit artikel). Naast belangrijke artikelen van Coenen, Van der Goes en Wibaut schreef Veth een In Memoriam-sonnet en 'Taks levensloop tot den Kroniektijd'. (19 + dit sonnet als bijlage na het Artikel 'Gezag')

Reeds een jaar na zijn dood verscheen 'P.L.Tak Herdrukken uit De Kroniek', verzameld door J.W. Albarda en H.E. van Gelder met een inleiding van F.M. Wibaut en een Bibliografie.

Op initiatief van Wibaut zou in 1924 een bescheiden gedenksteen onthuld worden aan de gevel van de eerst gereed gekomen woning van de woningbouwvereniging 'De Dageraad' aan de P.L.Takstraat in Arnsterdam met de beginnende opdracht :

"Veelzijdig begaafd, alzijdig vertrouwd diende hij
de arbeidersbeweging lang voor hij in 1899 toetrad
tot de SDAP. Sedert was hij onder de voorsten [.. ...J


Bussum, april 1988
M.J.A. v.d. Heide

 

Noten :

  1. E.D. Oliveira, De Jongere Generatie, gesprekken met vertegenwoordigers van de nieuwere richting in onze literatuur, Amsterdam 1913 blz. 10/11.
  2. Dit citaat met de volgende twee citaten op deze pagina is ontleend aan Jan Veth, Taks levensloop tot den Kroniektijd, oorspronkelijk verschenen in het HERDENKINGSNUMMER van DE KRONIEK oktober 1907. Herdruk in Jan Veth, Portretstudies en silhouetten, tweede vermeerderde uitgave Amsterdam z.j. (1914?); hierin ook opgenomen het sonnet In memoriam, en 'Een omtrek van J.P. Tak' (wel in eerste van 1905 reeds aanwezig)
  3. De brief is ongedateerd, aanwezig in Handschriftenafdeling UB Amsterdam. Citaat uit Walter Thys, De Kroniek van P.L.Tak, Brandpunt van Nederlandse cultuur in de jaren negentig van de vorige eeuw, Amsterdam/Antwerpen 1956
  4. Ontleend aan Dr.G.W.B. Borrie, Pieter Lodewijk Tak (1848-1907), Journalist en politicus Assen 1973 blz. 51.
  5. Dr.J.C.Hol, Diepenbrock, zijn vriendschap, zijn vrienden, in : 'Mensch en Melodie' Jrg 1 (mei-juni) 1946, blz. 175 vlgg.
  6. Van deze polemiek over kunst en socialisme wordt een duidelijk overzicht gegeven door Dr. G.Stuiveling in zijn 'De Nieuwe Gids als geestelijk brandpunt' Amsterdam 1935 (2de druk 1959 met portretten en nieuwe bijlagen blz. 86 vlg.
  7. Brief van 9-2-1890 in het Nieuwe Gidsarchief, KB te 's Gravenhage (Zie verder Thys O.C. blz. 52)
  8. Voor een juiste kijk op de Tachtigers en met name op de rol van Kloos is onontbeerlijk én baanbrekend G.H.'s-Gravesande De geschiedenis van De Nieuwe Gids, Brieven en Documentatie, Arnhem 1935.
  9. Paul Verlaine, Quinze Jours en Hollande, met een inleiding van Ph. Zilcken blz. 68/69 (Thys 54). .
  10.   

    Ik zal drie kisten op één doodsbaar zetten
    Voor van der Goes, van Eeden en Verwey,
    Maar niet voor Tak, die losjes dartlend blij
    Zeult door het leven, als een baarlijk nette

    Menheer, mensch gerangeerd, die waarlijk letten
    Wil op wat hij vermeent te zijn het vrij
    Bacchantelijk zich draaien latend Mij,
    O beste Tak, laat toch uzelf opzetten

    Eindelijk eens door de oprechte kracht, die
    Eens zat in U, o positief, sultaanlijk
    Aspect Tak-zelfs, Sultan van Zanzibar,
    O Tak,voel dat IK ben ganschelijk niet bar
    Maar ik, die mijn in-innerlijkste Macht zie
    Doe gij dan ook wat's voor u zelf betaamlijk

    Voor een uitgebreider relaas over de scheldsonnetten en de eigen ondergang van Kloos (poging tot zelfmoord, opname in een inrichting en het intrekken bij Van Eeden) verwijs ik naar mijn BUSSUM DOOR SCHRIJVERSOGEN Gooibergpers 1984 (Bussum), blz. 36 -40, 
    De beide scheldsonnetten op Bussum zijn daar uiteraard opgenomen. (In het suplement bij de derde oplage ook nog een sonnet van de 'onwaardige satelliet van Kloos', Pet Tideman :  "Op Bussum, dat broeinest van kunstige kunstloosheid."
  11.  Dr. A.C.J.de Vrankrijker, Het wervende woord, Geschiedenis der socialistische week- en dagbladpers in Nederland, Amsterdam 1950 blz. 122.
    Op deze pagina geeft De Vrankrijker een rake schets van Tak, die hij al eerder typeert "als journalist de verfijnde strijder op het vlugge rapier, deskundig op elk terrein dat een dagblad bestreek," bijvoorbeeld met een uitdrukking als : "Hij was innerlijk even breed als zijn zwaarlijvig uiterlijk."
    Over Tak en 'Het Volk' sedert 2 april 1900 verschijnend (Tak lid van de commissie van beheer) : hoofdstuk 6 'Het Volk: dagblad-strijdorgaan'. Tak was van 1903-1906 hoofdredacteur van Het Volk.
  12. Uit : Taks levensloop tot den Kroniektijd (zie noot 2) .
  13. J.Huizinga, Leven en werk van Jan Veth 1927 (met appendix een proeve van geschilderd en grafisch werk van ruim 1000 nummers) -opgenomen in Verzamelde Werken V1 Haarlem 1950.
    N.B. Walter Thys wijdt een apart hoofdstuk aan 'Huizinga en De Kroniek', waarin deze debuteerde, en geeft zijn studie als motto Huizinga's woorden mee : "Zij die nu jong zijn'kunnen zich nauwelijks voorstellen, wat voor het geslacht, dat omstreeks 1894 studeerde, De Kroniek van Tak betekend heeft.
  14. Deze polemiek van mei-juni 1896 is te vinden in :Marius Bauer, Brieven en schetsen van zijn reizen naar Moskou en Constantinopel, gevolgd door enige polemieken tussen socialisten en estheten. De Wereldbibliotheek Amsterdam/ Antwerpen 1964. Volledigheidshalve: Bauer zou van een van zijn reizen in het oosten een olifant hebben meegenomen. Naar aanleiding hiervan schreef Kloos een sonnet 'Bij M.Bauer's Olifantenhok', dat opgenomen werd in De Kroniek van 7-8-1898, de enige bijdrage van Kloos aan het tijdschrift (Zie BUSSUM DOOR SCHRIJVERSOGEN blz. 45)
  15. Citaat bij Huizinga Verzameld Werk V1 blz. 378/9 (cf. Thys en Borrie).
  16. Originele formaat 29 x 39½ (In mijn bezit Jaargang 5 en het nummer van 14 april 1895 met spotprent van Rusticus 'Oorlog van China en Japan')
  17. Over Frans Coenen : BUSSUM DOOR SCHRIJVERSOGEN blz. 61. In 1907 liet hij in het toenmaals nog maagdelijke Brediuskwartier een huis bouwen door De Bazel: in 1914 verhuisd naar de Oud-Bussumerweg. 
  18. Berlage en De Bazel zijn ook van belang voor Bussum. Eerstgenoemde zette voor Van Eeden immers diens villa Dennekamp in 1892/3 (BUSSUM DOOR SCHRIJVERSOGEN blz.23). Berlage vestigde zich in 1902 in Bussum. Hij volgde Willem Bauer, die de hutten op Walden gemaakt had en Villa De Lelie voor Van Eeden; als Walden-architect op (bakkerij en chocoladefabriek in 1905) Daarnaast verbouwing van atelier en huis van Jan Veth (1902 en 1904), Modelboerderij Oud-Bussem (1902/6) en arbeiderswoningen voor de Algemene Arbeiders Bouwvereniging tussen Huizerweg  en Voormeulenweg 1913-1920 (zgn. K.P.C.de Bazel-kwartier)
  19. Van Tak bestaat geen geschilderd portret, doch Veth heeft wel zijn gestalte geschilderd in een geschreven portret, 'Een omtrek van J.P.Tak" (zie noot 2) waarin hlj o.a. schrijft : "Met zijn hoekige, stevige, bijna logge gestalte, zijn kloeken, vierkanten kop, zijn zwaar uitgebootste gelaatstrekken, zijn wakker sprankelend oog, en zijn knookige knuisten leek Tak een verschijning weggelopen Uit een zeventiendeeeuwse schuttersmaaltijd ..... Een kerel van ouderwets stavast, die den sabel ontzag noch de fleuret, -maar daarbij in ware ridderlijkheid zoo weergaloos goedhartig."

 

Als voorbeeld van Tak's "krachtige en keurige" stijl uit De Kroniek van 7 april 1895, het artikel 'GEZAG', aangetroffen in P.L.TAK HERDRUKKEN UIT DE KRONIEK 1908. De keuze van het artikel spreekt voor zich zelf :

GEZAG.

Een luitenant-kolonel, commandant van het garnizoen in een dier kleine vestingen waar elke variatie welkom is. gebood op een goeden dag dat de korporaals en manschappen van zijn legertje  handschoenen moesten dragen. Of dat nu een wijze voorzorg was tegen het krijgen van winterhanden, of het langs voor den leek onnaspeurlijken weg 's lands weerbaarheid en de kracht der stelling Amsterdam zoude bevorderen, het bleef vooralsnog den oningewijde een diep geheim. Het bevel was gegeven, het recht om een zoo ingrijpenden maatregel voor te schrijven lag binnen den machtskring van den commandant; gehoorzaamd moest dus worden.
Maar evenals elke Hollandsche jongen, wiens ma hem Zondags netjes met handschoenen aan uitzendt, aan die dracht een wel gefundeerden hekel heeft, ze om den hoek van de straat uittrekt of ze zoo verfonfaaid thuisbrengt, dat hij der zuinige huismoeder deze onfraaie netheid spoedig afleert. - zoo waren ook niet alle Naarder korporaals en manschappen even dol op het voorgeschreven sieraad. Een hunner, een korporaal, liep de kazerne uit met bloote handen. De schildwacht, van strenge orders voorzien, maakte hem op zijn fout opmerkzaam. Maar de korporaal liep door, tegen den schildwacht zeggende het ongepaste woord, dat sedert deze Naarder tragedie zal blijven leven als het woord der revolutie, het alle gezag omverwerpende woord: "och kom nou ! "
De korporaal had gezondigd tegen het voorschrift en tegen den schildwacht, aan wien hij gehoorzaamheid schuldig was. Hij had wat verdiend, en zijn kapitein, denkende: "wacht vrind, jij wil brani wezen." onttrok hem voor een maand lang het verlof om 's avonds uit te gaan. Dan kon hij, terwijl zijn vrlenden pret maakten met de dienstmeisjes te Bussum. eens rustig nadenken over het ongepaste van zijn handeling.
Naar wet en reglement wordt delict en kastijding den commandeerenden overste medegedeeld. Deze. van opvoedkunde en krijgstucht een andere meening toegedaan dan de kapitein, legt den korporaal eene straf op van acht dagen provoost, dat wil zeggen. de nog onweersproken meedeelingen in aanmerking genomen, van acht dagen eenzame opsluiting in een zeer ongeriefelijk en bij de heerschende felle koude onverwarmd vertrek.
Het geval wordt in Naarden bekend. en een menschelijk man schrijft het aan een der couranten. Vandaar komt het in andere bladen, en menig redacteur. rillende als hij aan de kou van dien jongen denkt. warmt zich de handen hij de kachel, en schrijft er een paar hartige zinnetjes over.
Dat geeft een leven in het land. Boven den overste staat nog een macht, de kolonel van het regiment. Deze maakte van zijne wettelijke bevoegdheid gebruik en wijzigde den vijfden dag der gevangenschap de straf in vier dagen. De korporaal werd in vrijheid gesteld met één dag provoost te veel ondergaan in zijn credit. Of het gezag een middel kan vinden om deze onopeischbare vordering te voldoen, is mij onbekend.
Zonder dat nu van dezen korporaal tot alle korporaals, of van dezen overste tot alle oversten mag gegeneraliseerd worden, heeft het geval toch een zeer ernstigen kant, en schijnt het volkomen  gerechtvaardigd dat den minister van oorlog daarover in de Kamer een enkele vraag werd gedaan. Het is te verklaren dat de heer Staalman, een der weinige niet-militairen in de Kamer die zelf  hun dienstplicht vervulden, zich tot die taak geroepen achtte.
Ongelukkig heeft dat kamerlid de zaak zeer onhandig aangepakt. Hij beging twee kapitale fouten, waartoe ik niet reken zijn ruwen toon. Men moge dien niet aangenaam vinden, op den inhoud van  het gezegde komt het aan, en deze mag niet worden weggecijferd door aanmerkingen op den vorm.
De eerste fout is dat de interpellant over den luitenant-kolonel een oordeel uitsprak, gegrond op handelingen buiten het te bespreken feit, en dat hij zelfs niet trachtte dat oordeel met bewijzen te staven. Hij sprak van "tiranniek heerschen". in een vroeger garnizoen van "eene zwarte lijst van onrechtvaardig toegepaste straffen," qualificaties die. onbewezen als ze bleven, geen ander karakter hebben dan van praatjes die in de Kamer niet van pas zijn, omdat ze niet kunnen helpen het oordeel der leden over eene concrete quaestie te vormen. Immers, er is geene voldoende reden om er geloof aan te hechten.
De tweede fout lag in de formuleering der vragen, die den minister de gelegenheid gaf de hoofdzaak onbesproken te laten. zoodat ten slotte de heele interpellatie de inkt niet waard was, waarmee ze gedrukt is. Er waren toch wel vragen te doen, die een antwoord zouden uitlokken, waarin de Kamer belang moest stellen. B.v.: "Is de rechtszekerheid van den militair genoegzaam gewaarborgd, als de straf die cassabel is, bij voorbaat wordt uitgevoerd. en reeds kan geboet zijn, eer hooger gezag het inzicht komt, dat zij verminderd of ingetrokken moet worden?"

De korporaal, bij eindvonnis tot vier dagen veroordeeld, heeft vijf dagen provoost ondergaan. Dit is eene schennis, waarschijnlijk niet van de wet, maar van het recht, die bij een volk waarin rechtsgevoel leeft, zooals het Engelsche, niet onopgemerkt zou voorbijgaan. En ook onze Tweede Kamer, eens vierkant voor deze vraag gesteld, had haar onder de oogen moeten zien. Of: "Is het de algemeene toepassing der militaire provoost-straf, dat zij bij felle kou wordt ondergaan in een onverwarmd vertrek. zelfs indien zij acht dagen moet duren? Ook dit is eene vraag die bespreking zou hebben uitgelokt, omdat de wetgever voor gevangenisstraf door den burgerlijken rechter uitgesproken. regelen heeft gesteld. die lichamelijke pijniging als toegift willen uitsluiten, en het zeker zijne bedoeling niet kan zijn dat nijpende kou de straf in de provoost komt verscherpen.

Of een derde vraag: "Strookt het met de bedoelingen van het militaire bestuur, dat op een individu, wiens strafregister schoon is dadelijk bij het eerste vergrijp zoo zware straf wordt toegepast ?"  Zeker had de minister kunnen antwoorden dat de commandant volkomen binnen de grenzen zijner bevoegdheid was gebleven. Maar voor de Kamer die, vooral zoolang zij den dienst voor geld afkoopbaar laat, in het leger eenig bijzonder belang heeft te stellen, viel daar nog wel wat te overleggen.
Eene wet die zonder den in het burgerlijke ook voor kleine delicten noodig guchten waarborg van een rechtsprekend college, discretionnaire macht van vrijheidsbeneming geeft aan één man, behoort in hare toepassing zeer streng te worden gecontroleerd. Zelfs zou de eisch niet overdreven zijn, dat omtrent die toepassing voorschriften werden gegeven, welker openbaarheid eenigen waarborg aan den minderen militair gaf.
Maar van dat alles vroeg de heer Stadman niets. En toen dr. Schaepman opstond. heeft zeker menigeen der aanwezigen verwacht dat deze ervaren parlementaire oud-gediende aan de onbeholpenheid van den recruut zou tegemoet komen en in alle bedaardheid het geval wèl geformuleerd aan den minister zou voorleggen, opdat er uit het gebeurde voor het leger wat goeds zou voortspruiten.
Aan niemand beter was die taak toevertrouwd, want des doctors woord heeft in de Kamer een sedert lang gevestigd gezag. Maar helaas! helaas!
De heer Schaepman liet den ernstigen, algemeenen kant van het geval geheel rusten, speelde den braven schildwacht uit tegen den boozen korporaal, maakte Staalman een opgewonden standje om te eindigen met eene apotheose van het gezag, waarvoor "vooral in onze dagen" "de hoogste eerbled" moet worden gevorderd.
En toen klonken luide bravo's door deze Kamer. De minister gaf het verwachte plasdankje, dat den heer Schaepman pijn moet doen als hij -tot zich zelf gekomen- het nog eens leest.
Want zeer zeker is eerbied voor het gezag in iedere ordelijke samenleving noodig. en laat de legerdienst zich zonder gehoorzaamheid aan de voorschriften niet denken. Het Is niet de heer Schaepman alleen, die dat weet en erkent. en het Is niet alleen .in onze dagen" dat deze waarheid geldt. Maar er staat een eisch naast: dat het gezag door zijn handelen eerbied afdwingt. Komen niet allerlei vergrijpen van superieuren in eiken levenskring voor, aie worden gestraft op allerlei manieren zonder dat het geugsbegrip daaronder lijdt?
Het eenige middel om gezond gezag te handhaven. is dat er zware eirchen aan worden gesteld, en dat bij twijfel aan de richtlge uitoefening een objectief onderzoek uitmaakt wat er van de zaak is. Staalman antwoordde op den bruusken en oppervlakkigen overval van dien forschen woordenvloed: "Niet wanneer deze zaken hier In de Kamer worden gebracht, wordt het gezag ondermijnd, maar wel wanneer straffen worden uitgedeeld, die in strijd zijn met elk begrip van humaniteit."
De Kamer was nog niet van haar juichen bekomen en zweeg. Maar het leger en het volk wachten op deze opmerking nog het antwoord. Of de man wat ruw spreekt, of hij de genoemde fouten heeft begaan, dat doet tot de zaak niets af. De hier aangehaalde zinsnede is niet fout en niet ruw. Er is zelfs geen pretext te vinden om er het antwoord op schuldig te blijven. Ja, ruw -dat is de doodzonde, - niet in een overste, maar in een Kamerlid. Glad en gepoetst moet deze zijn. Maar ieder vogeltje zingt zooals het gebekt is, en het waren de kraaien die het uitbrachten. Toen de heer Kerdijk den 29sten November aan de Kamer wilde te kennen geven, hoe hij over den heer Van Houten dacht, zei hij, volgens het Bijblad: "En over den zedelijken zin van ons volk zou ik ongunstiger denken dan ik doe, indien ik niet mocht aannemen, dat over het optreden van dien minister, met het samenstel van deze ambtgenooten. en met de opvatting dezer Regeering van hare taak, het oordeel in politiek-zedelijk opzicht niet *) vaststond.
Om zulke zinnen te bouwen en om ze dadelijk te begrijpen, moet men jaren van parlementservaring achter zich hebben. Ruw is dat niet, en Staalman zou het niet kunnen zeggen. Al is hij een fijne. dat is voor hem te fijn. Maar kon niet juist daarom zijn onvertogen woord, ook al gaat het eens te ver, een welkome opfrissching zijn voor de Kamer, en moest deze, inplaats van met bar gejuich, niet veeleer den ondoordacht strafpreekenden Schaepman hebben begroet met het historische woord van den Naarder korporaal: . "Och kom nou ! 

*) De zin was zelfs te Ingewikkeld om bij de correctie dat tweede "niet" te doen in 't oog loopen en schrappem.

7 April 1983

 

Jan Veth In Memroriam P.L.Tak 1907 voor het Herdenkingsnunmier van D E K R O N I E K van 19 oktober 1907:

   

Zal dan mijn zwakker hand zijn handpalm niet meer drukken
Zijn zwaarder tred niet meer bedachtzaam naast mij gaan,
Zijn lach mijn geest nooit meer aan doffen druk ontrukken,
En mijn begeerig oor zijn stem niet meer verstaan.

De schrikkeiijkc Dood,wiens schamper-felle nukken 
Geen woud-reus wederstaat, kwam dezen geus verslaan...
Een open graf zag honderd hoofde' eerbiedig bukken
En trouwe vrienden traag, als troostloos henengaan

Niet troostloos tòch - Wij willen dankbaar denken,
Aan wat zijn kloek gemoed als leidraad is geweest,
Aan wat bevrijdend ons zijn lichtend woord mocht schenken...

Stil dankbaar zijn voor meen'ge daad die zal beklijven,
Dankbaar voor handdruk, lach en stem, - en dankbaar meent.
Dat ons zijn wakker beeld verhelderend bij zal blijven......