Laag bij de grond
Dat ik later als volwassen man zou uitgroeien tot een lengte van ca. 1.85 m kon ik in mijn jeugd nog niet vermoeden. Mijn kleine gestalte toen, leidde ertoe dat ik meer aandacht had voor zaken nabij en op de grond.
Gekscherend werd ik door mijn vader wel betiteld met de term “kwartjesvinder” omdat ik regelmatig klein muntgeld op de grond vond. Ook dieren als wormen, mollen en mieren hadden mijn aandacht en ook op de Bussumse hei en de bossen in de omgeving was van alles te zien en te vinden op de grond. Zo verzamelde ik dennenappels waarmee ik samen met mijn zussen een 'bekogelingspel' voerde. Ook kastanjes en beukenootjes werden verzameld. Van de eerste vrucht maakten we met behulp van luciferhoutjes allerlei figuurtjes. Met behulp van gebrande suiker en gepelde beukennootjes, wisten mijn zussen een eigen fabricaat snoep te fabriceren. Thuis in mijn boekenkast staat nog steeds, een fraaie, doorgezaagde rode steen die ik later kocht bij het geologische museum bij het Sint Janskerkhof. Als kind had ik al meerdere bijzonder gevormde of gekleurde stenen van de Crailose hei meegenomen.
Bijzondere aandacht werd ook gegeven aan het plaveisel. In mijn kindertijd werd veel gerolschaatst op ijzeren rolschaatsen die werden vastgeklemd op stevige hoge schoenen. Van verre kon je deze sportbeoefenaars al horen aankomen omdat de ijzeren wieltjes een typisch geluid gaven op het asfalt. Een fijn rolschaatsparcours werd in mijn herinnering gevormd door de Hildegondastraat. Daar was het asfalt mooi glad. De Keizer Ottostraat in Bussum had helaas een rode klinkerbestrating en andere straten, zoals de van ’t Hoffweg, een macadambestrating. Dat maakte het vinden van een geschikte rolschaatsbaan niet altijd eenvoudig.
Voor kinderen had de gemeente de hinderlijke gewoonte zo nu en dan asfaltwegen opnieuw van een slijtlaag te voorzien. Daarvoor kwam een team van wegwerkers die voorafgegaan werden door een zwarte teerwagen gevolgd door een vrachtwagen met fijn grind. De teerwagen spoot vloeibare hete teer op het wegdek waarna er een fijn, gebroken en scherp grind over werd gestrooid. De mannen die achter de wagens liepen waren niet te benijden. In de hete, stinkende teerdampen moesten zij hun werk doen. Door hun activiteit, was voor maanden het rolschaatsplezier ongedaan gemaakt en ook met de fiets vormden slip- en valpartijen op het fijne grind een pijnlijk risico.
Ook putten en putdeksels hadden in mijn jeugd bijzondere belangstelling. Soms kwam een gemeentewerker met een lange ijzeren sleutel, opende een klein rond putje en draaide aan een kraan waarna er water uit het putje stroomde. Kennelijk was de bedoeling de leiding door te spoelen. Voor mij toen een interessant en wonderlijk schouwspel.
Een andere bezigheid die zich dicht bij de grond afpeelde was het neerleggen van een portemonnee die aan een dun nylon visdraad was vastgemaakt. Als een vinder vooroverboog trokken we snel aan de draad en lieten we de zelfverklaarde gelukszoeker, soms binnensmonds vloekend, achter !Ook een hete gulden aan een touwtje deed op de grond de geluksvinder geen goed. Een snelle trekbeweging liet de vinder gedesillusioneerd achter, tot grote hilariteit van de jongens achter de heg.
Figuurlijk laag bij de grond was onze ondeugende streek om voorbijgangers vanuit een hinderlaag achter een heg of struik te beschieten met lijsterbessen die precies pasten in een oude traproe.
Je ziet weinig trappen meer met zo'n langgerekt tapijt, vastgehouden door roeden. Als ik als klusser een pijp moet doorzagen denk ik nog wel eens terug aan die kwajongensstreken met een afgedankte trap- of gordijnroe.