Bont in Bussum
In mijn jeugd waren bontmantels in het straatbeeld een normaal fenomeen. Vooral in het winterseizoen kon je een keur aan bontjassen voorbij zien gaan. Je zag lange bontmantels voor de wat oudere vrouwen, jongere dames waren meer voorzien van een kort- of een getailleerd model in lichtere kleuren bont.
In de Landstraat tegenover de grootgrutter ‘de Kijkgrijp’ bevond zich in mijn herinnering ook zo’n gespecialiseerde bontwinkel. In de etalage stonden enkele poppen gekleed in verschillend typen bont. Ik herinner mij dat zondags mijn moeder bijzonder ‘aaibaar’ werd, omdat juist dàn, in verband met de kerkgang, een bontjas werd gedragen. Vaag komt het mij voor dat mijn moeder verschillende bontjassen had en ook een zogenaamde Zilvervos. Als dierenliefhebber trok dit geval mijn aandacht omdat het een compleet beest was ‘met snoer en stekker’, dat wil zeggen met een kop met glazen oogjes, pootjes en een staart. Het geheel voelde heel zacht aan. Koningin Wilhelmina werd ook wel met zo’n vos gezien.
Mijn moeder had een ‘zwak‘ voor bont en ze wist er veel van. Op mijn vragen over de vroegere inhoud van het bont, de producent dus van het vel, kon mijn moeder me veel vertellen. Ze kon een bontjas als het ware ‘determineren’. Termen als Bisam-rug, Persianerpad en Nerts vielen dan. Ook de mindere kwaliteiten bont, zoals konijn en mol ( !) werden genoemd.
De belangstelling voor bont bij mijn moeder, had een merkwaardige achtergrond. In het dorp waar zij oorspronkelijk vandaan kwam, was het vóór de Oorlog alleen voorbehouden aan de vrouwen van de rijkere boerenstand, om in het wit te trouwen en bontmantels te dragen. Haar vader, mijn Opa dus, zag er op toe, dat zijn dochters zich aan deze ongeschreven wetten hielden. Mijn Opa was huis- en rijtuigschilder en hij zou belangrijke klanten verliezen indien deze gewoonten door zijn dochters werden getart. Mijn moeder werd door haar huwelijk met mijn vader, die bij de NORA ( Noordwijk Radio) werkte, boven de lokale wet gesteld! Mijn vader was afkomstig uit Den Haag en verdiende zijn inkomen buiten de lokale gemeenschap. Daardoor kon mijn moeder dus tóch in het wit trouwen en een bontjas dragen in tegenstelling tot haar zusters, waarvan de mannen in het lokale economische systeem hun inkomen verwierven. Mijn moeder beschouwde dat als een overwinning op de knellende en onrechtvaardige dorpstraditie.
Net zoals ik, bleef mijn moeder haar emotionele wortels houden in haar geboortedorp. Een boekje over de dorpsgeschiedenis met als titel:”Kent U ze nog de…”, van de uitgeverij Waanders, viel als Sinterklaascadeau in goede aarde. Met behulp van een vergrootglas werden de vroegere dorpsgenoten die op foto’s in het boekje stonden, herkend. Ik hoorde haar verhalen aan die bij de foto’s pasten . Daarbij herinner de ik me dat ze me vertelde dat veel families in haar dorp met bijnamen werden aangeduid.
Ook in het Gooi zullen zulke namen wel gebruikt zijn om de leden van de families Rebel, Krijnen, Vos, Ruisendaal enz. uit elkaar te houden. Van knellende tradities of ongeschreven wetten in Bussum, is mij niets bekend. Wel hield mijn moeder zich óók in Bussum aan de regel, zondags géén wasgoed buiten te hangen of het gras te maaien. De zondagsrust werd geheiligd! Slechts het gebeier van de klokken van de H. Hartkerk onderbrak toen die rust.