Geschiedenis van Bussum (1), De vroegste geschiedenis
Ruim 8000 jaar geleden, in de late Steentijd, kwamen er permanent mensen wonen in het gebied dat we nu als het Gooi kennen. Eerder hadden er al wel jagers rondgezworven, waarvan enkele sporen zijn teruggevonden in de vorm van vuurstenen werktuigen, zoals pijlpunten en krabbers. Van hen is verder niets bekend en zij zijn zonder verdere sporen na te laten weer verdwenen. Grote delen van ons land waren in die tijd met veen bedekt. Onderzoekers hebben vastgesteld dat dit veenpakket zo dik was, dat het op veel plaatsen tot boven + 5 m N.A.P. reikte. De Zuiderzee was er nog niet. In plaats daarvan kwamen de Vecht, Eem en IJssel bij elkaar en stroomden als het Vlie in noordelijke richting af naar de Noordzee.
De nieuwe bewoners waren boeren. Zij vestigden zich op de heuvelrug, die als een eiland boven het omringende hoogveen uitstak. Deze eerste boeren leefden verspreid over het gebied, dat vrijwel geheel met loofbos begroeid was. Ze kapten bomen om hun boerderijen mee te bouwen en brandden stukken terrein af. In de laag as met bosgrond zaaiden ze. Als de opbrengst terugliep, omdat de grond uitgeput raakte, legden ze een nieuwe akker in het bos aan. Hun vee lieten ze ook in het bos grazen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het bos langzaamaan opener werd. Van dorpen was in die tijd nog geen sprake, hooguit van kleine groepjes boerderijen.
In deze tijd zette de ontbossing van het Gooi in en kwam er hei voor in de plaats. Uit stuifmeelonderzoek dat is uitgevoerd op de ondergrond van grafheuvels uit 2500 v. Chr. blijkt dat er toen al een fors percentage heide aanwezig moet zijn geweest. Het bos bestond uit eiken, linden, hazelaar, herken en elzen. Naaldbomen kwamen er niet voor.
Begroef men zijn doden in de Late Steentijd direct in een grafheuvel, in de daarop volgende Bronstijd (2000 – 800) werden de doden verbrand. De urn met as werd begraven of bijgezet in een grafheuvel of urnenveld. Van dergelijke grafheuvels vindt men nog een flink aantal op de Westerheide bij Hilversum.
Deze mensen leefden ongestoord, want de omringende en ondoordringbare veenmoerassen beschermden hen tegen invallen van vijandige stammen. Anderzijds was de karige opbrengst van de droge zandgrond een rem op een sterke bevolkingsgroei. Er zijn aanwijzingen dat de bevolking aan het einde van de Bronstijd in aantal afnam, waardoor het bos de kans kreeg zich weer te herstellen.Van de Grote Volksverhuizing in de 5e eeuw zal men mogelijk weinig of niets gemerkt hebben.
De situatie veranderde in het begin van de 9' eeuw, door een droogteperiode die tientallen jaren duurde. Als gevolg hiervan verdroogde het hoogveen en werd het op veel plaatsen begaanbaar. De bevolking die vanaf de 8e eeuw sterk ging toenemen, was op zoek naar nieuwe leefruimte. Nieuwe bewoners vestigden zich hier. Misschien kwamen ze wel over het toen al aanwezige Almere.
De eerste nederzetting was Naarden, dat gesticht werd op de noordelijke punt van de Gooise heuvelrug. De nieuwkomers waren merendeels Saksen, maar ook Friezen. Dit kan worden afgeleid uit oude veldnamen en de vorm van hun boerderijen en dorpen. Tijdens de grote Volksverhuizing waren de Saksen in ons land terechtgekomen. Vanuit het noorden verspreidden zij zich en omdat het boeren waren gingen ze op zoek naar geschikte landbouwgronden. Die vonden zij op de overgang van de hogere zandgrond naar het indrogende hoogveen Op die grens zal toen een beekje gestroomd hebben, dat het water uit het hoogveen afvoerde naar het Almere. Met name aan de oostzijde van de heuvelrug bood dit aantrekkelijke vestigingsplaatsen [voetnoot 1].
De oudste dorpskernen van Huizen, Blaricum, Laren en Hilversum lagen aan dit beekje op de + 5 m hoogtelijn. Vanuit hier ging men het veen ontginnen in oostelijke richting. Zie afb.1.
Hoog-Bussum
Er was echter ook een groepje mensen die aan de westkant van de heuvelrug gingen wonen. Zij vonden een geschikte plek op 4 km ten zuiden van Naarden, eveneens op + 5 m N.A.P.. Of de omstandigheden hier even gunstig waren als aan de andere kant is niet meer te achterhalen. De ruimte waar nu het gazon vóór de villa Oud-Bussum is, diende naar Saksisch gebruik als Brink, waaromheen de boerderijen kwamen te staan. Deze werden gebouwd in het 'los-hoes' model, waarin de mensen met hun vee in één grote ruimte leefden.
Het rechthoekige grondvlak verdeelde men door twee rijen palen in drie beuken. De palen droegen het grote rieten of strooien dak, dat tot vlak boven de grond doorliep. De wanden maakte men van ongeveer 1 m hoge gestapelde plaggen. Het vee stond langs de wanden, terwijl de boer met zijn gezin in het hogere middengedeelte woonde en werkte. Aangezien de plaggen los gestapeld werden, zouden de wanden voor een grotere hoogte veel dikker moeten worden om voldoende stevigheid te hebben. Als de wanden dikker gemaakt werden, zou dat ten koste gaan van de beschikbare binnenruimte, ofwel het toch al grote dak zou nog groter moeten worden, wat de draagconstructie lastiger zou maken. Zo'n boerderij was dus aan een maximum maat gebonden. Zie afb.2.
Afb. 2 Een Saksische boerderij van het los-hoestype
|
Aanvankelijk zal men landbouw beoefend hebben op de gronden rondom de nederzetting. Toen de zandgronden echter uitgeput raakten, maar het ontgonnen veen goede oogsten gaf, ging men meer en meer daarop landbouw bedrijven.
Wanneer de dorpen ontstaan zijn is enigzins af te leiden uit de naamgeving. Voor Blaricum en Hilversum kan worden gesteld dat het zogenaamde heem-namen zijn. Dat zijn namen die duiden op de woonplaats van een belangrijke persoon of stam. Achter die naam staat het achtervoegsel ‘heim’, dat later werd verbasterd tot ‘sum’. Zulke namen stammen uit de Vroege-Middeleeuwen (800–1100).
Dit is echter niet het geval bij Bussum. Deze naam werd aanvankelijk geschreven als ‘Bussen’. Dat is de datieve (3e naamval) meervoudvorm van bos of bosje en betekent daarin ‘Bij De Bosjes’ [voetnoot 2].
Bussum hoort tot de zogenaamde bos-namen evenals Laren en Crailo. De naam Huizen stamt mogelijk uit een latere periode. Het is niet uitgesloten dat dit dorp aanvankelijk een zomerkamp van Naardense boeren is geweest en pas later een eigen naam heeft gekregen.
Zo was de situatie toen Graaf Wichman 11 van Haimaland het toenmalige Naerdincklant als bruidschat schonk aan het door zijn dochter Luitgarde gestichte stift (klooster voor adelijke dames) in Elten. Luitgarde was hiervan de eerste abdis. Bestuurlijk viel het gebied daarmee onder Elten. Voor het innen van de pacht en belastingen stichtte het klooster een boerderij, de Uithof, bij Huizen waar de belastinggaarder woonde. Op kerkelijk gebied hoorde heel Naerdincklant onder de kerk in Naarden. Deze was omstreeks 900 gesticht door de abdij van Werden bij Dortmund. Zoals alle kerken van deze abdij was ook die in Naarden toegewijd aan St. Vitus. In 1085 kwam er een tweede kerk, die gesticht werd door het Kapittel van St. Jan in Utrecht, dat rechten had verkregen in de zuidelijke helft van Naerdincklant. Zij bouwden de kapel op het St. Janskerkhof.
Het bestuur over Naerdincklant ging in 1280 over in handen van de graven van Holland. Zij kochten het gebied van het klooster in Elten. Waarschijnlijk was het voor beide partijen een gunstige transactie. Elten was verlost van de zorg over een veraf gelegen en weinig opleverend gebied. De graven van Holland, in de persoon van Floris V, kregen er strategisch gebied bij in hun twisten met de bisschop van Utrecht.
Afb. 3 Gedeelte van de baljuwrekening uit 1306
|
Het innen van de belastingen werd opgedragen aan de baljuw van Amstelland en Gooiland tegen een zekere vergoeding. Deze sprak ook recht in voorkomende gevallen. In die tijd ging men van Gooiland spreken. Van de baljuw Bernd van den Doorenwerde is een afrekening over een dienstreis uit 1306 bewaard gebleven. In die rekening somt hij een aantal plaatsen op waar hij geweest is met de reden van dit bezoek. Zo lezen we daarin onder andere:
“Item des dinsdag vor onser vrouwendach navitatis was bernd te bussen mit X knapen daar henric rijkes ende soen claghede mit sire coerwonde/ verterde hi XV st”. (afb.3)
Dit is de oudste vermelding van Bussum en vertelt dat de baljuw op 6 september 1306 in (Hoog)Bussum was om recht te spreken in de zaak van een in een keur of regel omschreven verwonding. Daarover mocht de plaatselijke overheid – bijvoorbeeld de schout van Naarden – geen uitspraak doen.
Intussen gingen de boeren door met hun land bewerken en het veen ontginnen. Door het voortdurende ontwateren, bebouwen en ook turfsteken oxideerde en slonk het veenpakket. Het trok zich steeds meer terug van de Gooise heuvelrug, waarmee het begaanbare zanderige deel steeds breder werd in de richting van de Vecht en de Eem. Aan de noordkant, waar het veen aanvankelijk tot het Almere doorliep, verdween het eveneens, waardoor het oude Naarden op een in zee uitstekende landtong kwam te liggen.
Afb. 4 Kaart van Gooiland na de Heide
|
Rond Hoog-Bussum zal net als bij de andere dorpen ook een eng gelegen hebben. De omvang hiervan is helaas op de beschikbare kaarten niet meer te achterhalen. De oudste kaarten van het Gooi dateren pas uit het begin van de 18e eeuw. In de 17e eeuw zijn op en rond Oud-Busssum een aantal landgoederen aangelegd, zoals Oud-Bussum zelf, maar ook Zuid-en Noord-Crailo. Bovendien zijn veel van de hogere zandgronden rond het nieuwe Naarden afgegraven. Op de ‘Kaart van Gooiland na de Heideverdeling’ van 1841 blijkt dat een deel van die eng echter lange tijd behouden gebleven is.
Ten zuidwesten van Oud-Bussum zien we (afb. 4) tussen de Hooge Bussumerweg en de Bussummer heide bouwland, aangeduid met Bussummer Eng. Over die eng lopen een aantal wegen zoals de Hooge Bussemerweg, de Huizerweg, de Voor- en Achtermeulenweg en de Kraailooscheweg, die straalvormig op Oud- of Hoog-Bussum gericht lopen. Dit duidt erop dat het hier wegen betreft uit de tijd van het dorp Hoog-Bussum. Een andere aanwijzing kreeg ik van Henk Schaftenaar die vertelde dat grondboringen die destijds op die eng uitgevoerd zijn, hadden uitgewezen dat de dikte van de vruchtbare toplaag, de enkeerdgrond, tot 1 m bedroeg. Ervan uitgaande dat door bemesting met voornamelijk potstalgrond zo'n laag gemiddeld met 10 cm per eeuw groeide, volgt hieruit dat de Bussummer Eng circa 1000 jaar bewerkt is geweest en dus al in de beginperiode van Hoog-Bussum moet ontstaan zijn.
Onrustige eeuwen
Het inmiddels tot stad verheven, maar nog nauwelijks omwalde Naarden werd in 1350 bij het begin van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten door een Hoeks leger overvallen en in brand gestoken. Kort daarna werd de landtong waarop de geblakerde resten van de stad lagen in een hevige storm volledig weggeslagen en verdween voorgoed in zee.
Graaf Willem V liet de stad herbouwen op 4 km ten zuidwesten van de verdwenen stad, op een strategisch punt tussen het Naardermeer en de Zuiderzee. Deze stad moest dienen als bescherming van het hart van het Graafschap Holland. De nieuwe stad vormde een enclave op het grondgebied van Muiderberg, dat over de vroegere venen ten westen van Oud-Naarden gezag had. Aan deze bestuurlijk lastige situatie maakte de graaf in 1396 een einde door het grondgebied van Muiderberg te verdelen tussen Muiden en Naarden. Een brede strook vroeger veengebied, tot halverwege het Naardermeer werd aan Naarden toegewezen. Voor Hoog-Bussum had dit nog geen consequenties, dat bleef gewoon onder Naardens gezag [voetnoot 3]. Dit veranderde toen in 1409 Huizen een zelfstandige parochie werd met een eigen schepenbank. Bij het vaststellen van de nieuwe jurisdictiegrenzen kwam Hoog-Bussum onder Huizer gezag, wat tot op heden zo gebleven is.
Afb. 5 Overval van de Stichtenaren op de stad Naarden op
|
In dezelfde eeuw waren er voortdurende ruzies tussen de Graaf van Holland en de Bisschop van Utrecht. In dat kader werd de stad Naarden in december 1481 overrompeld en geplunderd door een bende van 600 Stichtenaren onder leiding van de beruchte Perrol met de Rode Hand. (afb.5)
Dat zelfde lot trof ook het weerloze Hoog-Bussum op slechts 2,5 km afstand van de stad. Ze begonnen niet veel tegen een gewapende bende van 600 man als dorp van 22 haardsteden, die het bij een telling in 1475 had [voetnoot 4]. Nog geen kwart eeuw later was het weer raak. In de jaren tussen 1505 en 1509 stuurde de Hertog van Gelre zijn veldheer Maarten van Rossum met een leger richting Amsterdam. Naarden deed waar het voor gesticht was, het stuitte het Gelderse leger.
Maar wederom was het kleine Hoog-Bussum een prooi voor plunderende en brandschattende soldaten. Voor de inwoners was hiermee de maat vol. Waarschijnlijk zijn al na 1481 de eersten een veiliger woonplaats gaan zoeken, weg onder de ‘bescherming’ van Huizen. Zij vestigden zich aan de nieuwe weg van Naarden naar Hilversum op een punt dat net als Hoog-Bussum op 2,5 km van de stad lag, waar zij in geval van nood bescherming hoopten te krijgen. Ze hadden zich immers weer op het grondgebied van Naarden gevestigd. Vanuit hun nieuwe woonplaats was een deel van hun gronden op de eng goed bereikbaar, evenals de weidegronden op de Meent, waar ze vroeger ver vandaan zaten. Ze noemden hun nieuwe dorp Laag-Bussum. Daarnaast gebruikt men ook wel de naam Klein-Bussum.
Als het oude dorp dan Groot-Bussum moest zijn, dan zou dat gauw veranderen. Steeds meer Bussummers vertrokken naar het nieuwe dorp. Bij een onderzoek in 1514 verklaart de pastoor van Naarden dat de inwoners van de beide Bussums in Naarden naar de kerk gaan en dat de beide dorpen samen 30 tot 40 huizen omvatten. Door de toen aan de gang zijnde verhuizingen kon bij niet goed bepalen welke huizen nog net niet en welke niet meer bewoond werden. Vandaar het vage aantal. Mogelijk is er wel een klein aantal mensen in Hoog-Bussum blijven wonen. Uit onderzoek van Henk Schaftenaar is gebleken, dat de familie Hinlopen in het begin van de 17e eeuw op Oud-Bussum een tiental boerderijen opgekocht heeft. Waarschijnlijk stonden die al lange tijd leeg of werden alleen de schuren nog gebruikt door de vroegere eigenaren. In de bronnen wordt echter na 1520 niets meer van Hoog-Bussum als dorp vernome