Skip to main content

Geschiedenis van Bussum (7), Begin van de opbloei

Over de beginjaren van de stormachtige ontwikkeling van Bussum, is door een aantal onderzoekers al het nodige geschreven. Het boek uit 1917 van A.N.J. Fabius, De Geschiedenis van een Honderdjarige, geldt nog steeds als een standaardwerk. Het is in 1967 heruitgegeven in de bewerking van W.J. Rust en S.G. Zwart, onder de titel 150 jaar Bussum. Dr. Paul Schneiders besteedde aandacht aan de periode tussen 1873 en 1914 in zijn in 2005 verschenen boek Buitengewoon Bussum, van boerengehucht tot villadorp. Om niet in herhalingen te vervallen zullen in de volgende afleveringen een aantal episoden uit de ontwikkeling van Bussum belicht worden, die tot nu toe nog niet of slechts terloops ter sprake kwamen

       
 
afb. 40 - Kaart van Bussum in 1863, met daarop
de oude concessie voor de spoorlijn.

 

De forten rond Bussum en de spoorlijn

Hoewel al in 1839 de eerste spoorlijn in ons land, tussen Amsterdam en Haarlem, was geopend, duurde het nog vele jaren voor het spoorwegnet zodanig was uitgebreid, dat men ging denken aan een lijn van Amsterdam door het Gooi naar Amersfoort. In 1863 kreeg Ir. C. Oudshoorn een voorlopige concessie voor wat men de “Nederlandsche Oosterspoorweg” noemde. Die zou van Amsterdam over Amersfoort naar Duitsland gaan lopen. Het tracé van de lijn door het Gooi was uitgezet, vanaf Weesp met eerst een halte bij de Vecht in Uitermeer. Van daar ging de spoorbaan vlak langs de zuidrand van het Naardermeer, over de Hilversumse Meent, tussen Bussum en ‘s Graveland door naar Hilversum. Zie afb. 40. Bij Bussum kon een halte gemaakt worden aan de Franse Kampweg, Om het dorp te bereiken was dat een wandeling van ruim 2 km over de hei. Naar Naarden kwam daar dan nog 2,5 km bij.

Het Ministerie van Oorlog was in dezelfde tijd een rapport van en staatscommissie aan het bestuderen die, om de vesting Naarden beter te kunnen beschermen, een kring van forten bepleitte, op de hoge gronden rond Bussum. Het Ministerie ging er mee akkoord en in 1868 begon men met de uitvoering van wat het ‘Offensief vóór Naarden’ werd genoemd. De eerste drie forten of ‘werken’ waren in 1870 gereed. Deze werden aangeduid als Werk III, IV en V, in 1877 aangevuld met Werk I en II.

Het probleem was nu dat de spoorbaan vóór de forten langs zou komen te lopen, door de Verboden Kring van Werk I. Onder dekking van een pantsertrein zou een vijand dan ongehinderd kunnen naderen en passeren en de spoordijk over de Meent vormde daarbij een slecht verdedigbaar acces door de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. Op die gronden stelde het Ministerie van Oorlog de eis, dat een eventuele spoorlijn haaks door de fortenlinie moest worden aangelegd. De concessie kon dus niet definitief verleend worden en voorlopig gebeurde er niets.

In 1870 werd aan de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij op hun verzoek concessie verleend voor een spoorlijn van Amsterdam naar Zutphen. Zij kozen een gewijzigd tracé, dwars door het Naardermeer en vlak langs de toenmalige dorpskern van Bussum, waarvoor akkergrond aangekocht moest worden. Van de strategische eisen van toen, ervaren we nu nog de gevolgen: stagnatie in het oost-west verkeer in het dorp, door veelvuldig gesloten overwegen.

Wat de ligging van het station aangaat. Hiervoor verlangde Naarden dat het station zo dicht mogelijk bij de vesting zou komen. Dit, met het oog op de aan-en afvoer van soldaten voor het vestinggarnizoen. Het station moest buiten de Verboden Kringen komen en dat gaf heel wat passen en meten. De gekozen plek was uiteindelijk de enige mogelijkheid. Toen de Oosterspoorlijn op 10 juni 1874 in gebruik werd genomen lag het station dus in the middle of nowhere. De bebouwing van Bussum begon op 800 m afstand en om in Naarden te komen moest men tenminste 2 km over zandwegen afleggen.

 

      
afb. 41 -  Woonhuis van Simon Hendrik Veer op Delta.
Getekend door T. de Jager.
 

De eerste villabouw

Lang voordat de toestroom van forensen uit Amsterdam op gang kwam had in 1821 de eerste villabewoner zich al gevestigd. Dat was J.H. Bodeman, een verwant van de schilderende Hilversumse koopman Willem Bodeman. Eerstgenoemde kocht het perceel tussen de latere Veerstraat en Nassaulaan en liet daarop een herenboerderij en een bescheiden villa bouwen. Na zijn overlijden kwam het buiten ‘Delta’ door vererving in bezit van zijn schoonzoon Simon Hendrik Veer, die er tot zijn dood in 1887 bleef wonen.

      
 
afb. 42 - Villa Gooilust van Vroom, op de hoek van de
Brinklaan met de Kerkstraat. Op deze foto uit 1895
staat de acacia die later op het trottoir stond nog
binnen het tuinhek.

Na Delta was het herenhuis dat bij bierbrouwerij ‘De Hoop’ aan de Huizerweg hoorde de tweede villa.(Zie afb. 39 in de vorige aflevering.)

De derde grote villa die van vóór de aanleg van de spoorlijn dateerde, was in 1872 door G.H. Kuiper gebouwd op de hoek van de Brinklaan met de Kerkstraat. Deze villa heette Gooilust, ze zou er tot 1966 blijven staan en bekend zijn als ‘de villa van Vroom’.

       
afb. 43 - Villa Heidezigt Brinklaan 13 , bewoond
door de fam. Luijkx. foto uit 1900.
 

In het midden van de 19e eeuw ontstonden door verbouwen van boerenwoningen drie villaatjes die sterk op elkaar leken. Ze hadden maar één bouwlaag, met daarboven een rieten kap, met aan de voorkant een halfronde dakkapel. Verder hadden ze een symmetrische gevel. Dat waren Ma Chaumiere uit 1844 aan de St. Vitusstraat, villa ‘Heidezigt’ uit 1855 aan de Brinklaan. Deze villa werd later verbouwd tot belastingkantoor op nr. 134. De derde was villa Majoka uit 1860, het vroegere rechthuis en herberg ‘De Haas’. (Zie ook deel 5, pag. 45.) Vóór de aanleg van de spoorlijn was de villabouw in Bussum dus al begonnen.

       
 
afb. 44 - Villa Jacomina Gen. de la Reijlaan 1 in
1890 gezien vanaf de Brinklaan. De wieken van
de korenmolen steken boven de bomen uit.

Tijdens de aanleg kwam de vestiging van forensen pas goed op gang. Aan weerszijde van de Nieuwstraat aan de kant van de Kerkstraat bouwde W.L. Cremers villa Eendragt, die later Schoonoord zou gaan heten en op de hoek met de Huizerweg bouwde O.P.N. Blom villa Veldheim. Het jaar daarop, in 1875 kwam J.H. Biegel op villa Nassau wonen.

      
afb. 46 - De Lindelaan in 1900 met de laanbomen vlak voor de tuinhekken
 

Het bouwen in het Spiegel ging pas van start in 1876 toen de Bouwmaatschappij Nieuw Bussum opgericht was. Die begon de eerste drie villa’s te bouwen langs de Lindelaan. Deze waren bestemd voor twee directeuren van de Bouwmaatschappij en voor burgemeester Westenberg. Hoe het verder in het Spiegel ging is beschreven in dit blad van september 2006.

Door het vroegtijdig overlijden van Loman in 1888, één van de oprichters van de Bouwmaatschappij NieuwBussum, verloor de bouwmaatschappij zijn financier, wat al snel het einde van die onderneming betekende. Maar de basis voor de ontwikkeling van het Spiegel, waarop anderen konden voortbouwen, was gelegd.

Aan de oostkant van de spoorlijn werd ook stevig gebouwd, langs de Brinklaan, de Huizerweg en de nieuw aangelegde Gen. de la Reijlaan. In opdracht van C.D. van Vliet kwamen langs de naar hem vernoemde Vlietlaan de villa’s Willem Barentz, Willem Tell, Benjamin Franklin, James Watt en Cornelishove en om de hoek langs de Eslaan: Java, Sumatra, Insulinde, Borneo en Celebes.

Tot 1900 was het allemaal particulier initiatief, waar het om villabouw ging. De aanleg van het Prins Hendrikpark was het eerste voorbeeld van overheidsbemoeienis. Zie hiervoor het artikel “Hoe het Prins Hendrikpark tot stand kwam” in dit blad van mei 2003.

 

       
 
afb. 45 - Burgemeester P. Langerhuizen
in 1881.

Burgemeesters

Nadat burgemeester Westenberg in mei 1877 zijn ontslag had genomen bleef zijn zetel niet lang vacant. Al op 17 juni werd zijn functie overgenomen door Pieter Langerhuizen Lz., die op dat tijdstip al enige jaren burgemeester in Huizen was en nu beide gemeenten ging besturen. Hij woonde tussen beide dorpen in op het landgoed Crailoo.

Onder zijn bestuur begon de ontwikkeling en uitbouw van het Spiegel gestalte te krijgen. Er werden nieuwe wegen aangelegd en met laanbomen beplant. Die bomen kwamen vlak vóór de erfafscheiding te staan. De wegen leken daarmee breder en de te verkopen bouwkavels oogden minder kaal. Restanten van deze manier van werken zijn nu nog her en der terug te vinden. In zijn ambtsperiode kwam de eerste nieuwe-Bussummer in de gemeenteraad. Met hun nieuwe (stadse) ideeën maakten de nieuwkomers het bestuurswerk zwaarder dan voorheen. Bussum eiste daardoor meer van zijn aandacht en inzet dan hij voor Huizen nodig had en gewend was. Niettemin was men over zijn functioneren zodanig te spreken, dat hij na zes jaar voor een nieuwe periode werd herbenoemd. Langerhuizen vond een nieuwe termijn niet zo aanlokkelijk en vroeg ontslag aan, dat hem per 12 november 1883 eervol verleend werd. Tot zijn opvolger werd Jonkheer Reinier van Suchtelen van de Haare benoemd. Met veel feestelijk vertoon van vlaggen en erepoorten deed hij op 17 januari 1884 zijn intrede.

        
afb. 47 - Burgemeester jkh. R. van
Suchtelen van de Haare.
 

Van Suchtelen had leiding te geven aan een dorp dat geconfronteerd werd met de botsing van twee verschillende ‘culturen’. Enerzijds de oorspronkelijke agrarisch georiënteerde dorpsgemeenschap, met een traditionele, katholieke instelling, laag opgeleid en met een gering inkomen en daardoor veelal zonder stemrecht. Anderzijds was er de uitdijende groep nieuwkomers. Die waren industrieel en kapitalistisch ingesteld. Hun opleidingsniveau lag hoog, waardoor zij veel welgestelder waren, wel stemgerechtigd en overwegend niet-katholiek.

Laatstgenoemde groep kreeg in korte tijd de overhand en ging in de gemeenteraad de dienst uitmaken. In 1885 waren slechts 2 van de 7 raadsleden nieuwkomer. In 1895 waren dat al 6 van de 11 en in 1905 overheersten zij met 10 van de in totaal 13 raadsleden. Het was daarbij aan de burgemeester de opgave om beide culturen met elkaar te laten samenwerken, door de ‘oorspronkelijken’ te stimuleren en de nieuwkomers wat af te remmen. Als aristocraat genoot hij de achting van beide groepen, maar om de raadsleden met elkaar te laten samenwerken en op een lijn te krijgen kostte hem heel wat hoofdbrekens. Dat hij hierin redelijk slaagde, mag worden afgeleid uit de wijze waarop in 1903 zijn 20 jarig ambtsjubileum en zijn 70e verjaardag gevierd werd. Als blijk van waardering werd hem de hardstenen zitbank door zijn ‘onderdanen’ aangeboden. Die bank staat sinds 20 jaar op het Lomanplein.

Vijf jaar later, toen hij 25 jaar burgemeester was, schonken de inwoners hem een smeedijzeren, vierarmige lantaarn. Aanvankelijk stond deze lantaarn op het kruispunt van de Meerweg met de Lindelaan, maar is nu ook op het Lomanplein te vinden. In maart 1909 overleed deze zeer gewaardeerde burgervader. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats.

 

Het nieuwe raadhuis

Aan het begin van zijn ambtsperiode kon burgemeester Van Suchtelen van de Haare het nieuw gebouwde Raadhuis feestelijk in gebruik stellen. Daar was het nodige aan vooraf gegaan. Al in 1871 had burgemeester Westenberg pogingen gedaan om voor f. 1300,--een wat groter pand aan te kopen, om daarvan een nieuw raadhuis te maken, maar daarin was hij niet geslaagd. Daarom besloot men toen om de door Wijntje Huijsman bewoonde kamer bij de raadzaal te trekken, om zo wat meer ruimte te krijgen. Westenbergs opvolger, Langerhuizen, pakte de draad weer op en stelde in februari 1882 voor om met het oog op de groeiende bevolking een nieuw gemeentehuis te bouwen. De keus viel op een braakliggend perceel op de hoek van de Kapelstraat met de Kerkstraat, tegenover de dorpsschool. Daar was kort daar vóór, op 1 december 1881, de boerderij van Gerrit Koelink en Jac. Banis door brand verwoest. Die grond lag voor f. 4000,-- te koop.

       
 
afb. 48 - Feestelijke opening van het nieuwe raadhuis op 7 mei 1885

De gemeentesecretaris kreeg opdracht het terrein van 5,7 aren aan te kopen. Dat lukte voor f. 3700,-- + 10 % veilingkosten en op 2 april besloot de Raad om een prijsvraag uit te schrijven voor een ontwerp. Dit ontwerp moest behalve het raadhuis ook een post-en telegraafkantoor en tevens een politiebureau en brandweerkazerne omvatten. De Bussumse architect J.F. Everts verzocht om ook een ontwerp te mogen indienen, wat voor kennisgeving werd aangenomen.

Uit de prijsvraag kwam het bouwplan van de Rotterdamse architect J. Verheul als beste uit de bus. Bij nadere beschouwing was men echter toch wel bang dat het niet voor de begrote kosten van f. 25.000,- gebouwd zou kunnen worden.

       
afb. 49 - De achterkant van het Raadhuis in 1905
met het politiebureau en brandweerkazerne.
 

Om geen onnodige risico’s te lopen, werd toen de voorkeur gegeven aan het plan van Everts. In maart 1883 waren er vragen in de Raad, waarom er nog verder niets gebeurde. Als antwoord werd een geheime vergadering ingelast. Wat hierin is besproken staat niet in de verslagen, maar in november blijkt er voor f. 6700,-- een andere bouwlocatie te zijn aangekocht, die ongeveer driemaal zo groot is als de eerder gekochte. De conclusie dringt zich op dat men ontdekt had dat de plannen niet op de hoek van de Kapelstraat te realiseren waren en men bang was voor prijsopdrijving van de grondprijs, als dat bekend werd. Hoe dan ook, men kon nu aan de slag, aan de Brinklaan tussen het oude Rechthuis van Hazelager en het te verlaten raadhuis.

De aanbesteding was op 1 juli 1884 voor f. 22.998,-- dus binnen de begroting. Inmiddels was Everts als gemeenteopzichter aangesteld om de bouw te begeleiden. Op 20 augustus 1884 werd de eerste steen gelegd en op 7 mei 1885 kon de inmiddels aangetreden burgemeester Van Suchtelen met veel feestvertoon Bussums Kapitool in gebruik nemen. Hij was verrukt over het resultaat. Niet zo vreemd als men het vergelijkt met zijn sobere voorganger. Aan de achterkant van het Raadhuis waren de kazerne voor de vrijwillige brandweer en het politiebureau aangebouwd.

De ontwikkelingen in Bussum gingen in hoog tempo door en na goed 20 jaar was ook dit Raadhuis te krap bemeten en moest verbouwd worden. In 1906 was het gebouw gedurende een half jaar gesloten. Het postkantoor verhuisde naar de Havenstraat en ook de brandweer en politie moesten wijken. Hun ruimten werden afgebroken, om plaats vrij te maken voor een forse raadzaal. Het gemeentelijk apparaat verhuisde zolang naar de villa van de burgemeester aan de Lindelaan (nu nummer 57)

De politie trok in villa Bellevue, aan de Huizerweg op de hoek met de St. Janslaan. De brandweer moest zich behelpen met een oude loods aan de Dr. Fockstraat, tegenover de woning van de gemeentebode, die daar boven de brandweergarage woonde. De brandweer beschikte toen nog niet over gemotoriseerd materieel. De eerste auto kregen ze pas in 1923.

       
 
afb. 50 - De Ned. Hervormde kerk na de verbouwing van
1882, nog zonder zijbeuken.

 

De Nederlands Hervormde Kerk

De toename van de bevolking na 1874 had ook kerkelijk grote gevolgen. De eerste die daarmee geconfronteerd werd was de Ned. Hervormde Gemeente. Omdat de nieuwe inwoners merendeels van Hervormde huize waren, nam de Hervormde Gemeente zo snel in omvang toe, dat ze die van Laren-Blaricum ging overtreffen. Waar zij vanaf 1830 een onderafdeling van Laren-Blaricum was en de potentie bezat nog verder door te groeien en een eigen predikant te kunnen onderhouden, lag het in de lijn om een zelfstandige gemeente te worden. Per 15 augustus 1878 werd door het Classicaal Bestuur de Ned. Hervormde Gemeente van Bussum zelfstandig verklaard. De eerste ‘eigen’ predikant, Ds. L. Heldring, deed op 20 april 1879 zijn intrede. Nog datzelfde jaar begon hij te werken aan het vergroten van het kerkje. Het gemeentebestuur bleek bereid om voor f. 200,--de oude kapel te verkopen, mits de vrije toegang en het gebruik van toren en luidklok gewaarborgd bleef. De klok diende immers o. a, als brandklok en moest beschikbaar blijven. De kapel ging men gebruiken als catechisatielokaal en voor de zondagsschool.

De ruimtenood in de kerk bleef echter zo groot, dat drie jaar later tot een ingrijpende verbouwing werd besloten, De kapel werd afgebroken zodat de kerk naar achteren verlengd kon worden. Ten behoeve van de luidklok kwam vóór de kerk een klokkentoren te staan.

Men dacht hiermee voorlopig weer jaren voort te kunnen, maar schatte de toekomst niet juist in. Al in 1888, onder Ds. M.A. van Regteren Altena, was de kerk wederom te klein. De oplossing werd in de breedte gezocht door het gebouw van dwarsbeuken te voorzien, waarmee het een kruiskerk werd.

       
afb. 51 - Interieur van “de Tent”, het houten zaaltje bij
hotel Nieuw Bussum. Door de Ned. Protestanten Bond
als kerkzaal gebruikt tussen 1882 en 1898.
 

Ondanks dat de gemeente overwegend orthodox was, kon niet voorkomen worden dat in Bussum in die jaren een groep ‘modernen’, afkomstig uit de groep van de nieuwkomers, zich afscheidden. Zij stichtten in 1882 een afdeling van de Ned. Protestantenbond en verenigde in zich Vrijzinnig-Hervormden, Vrijzinnig-Lutheranen, Doopsgezinden en Remonstranten. Voor hun godsdienstoefeningen hadden zij de beschikking over een houten zaaltje bij hotel Nieuw Bussum dat “de Tent” genoemd werd.

       
 
afb. 52 - De Gereformeerde kerk in de Iepenlaan
leek heel sterk op die van de Ned. Hervormde
Gemeente.

Behalve de afscheiding aan de linkerzijde van de Hervormde Gemeente, splitste zich in 1887 aan de rechterzijde een groep af in wat de ‘Doleantie’ genoemd werd. Onder aanvoering van Dr. Abraham Kuyper wilde deze Hervormden zich vrij maken van synodale banden. Als gevolg hiervan traden hier ongeveer 40 lidmaten uit en gingen de Gereformeerde Gemeente vormen. Zij kerkten aanvankelijk ten huize van een hunner, H. W. Arendsen, aan de Iepenlaan nr. 14, tot zij in 1891 een eigen kerk kregen.

Het afsplitsen van N.P.B en de Gereformeerden kon niet verhinderen dat de Hervormde Gemeente bleef groeien. In een vergadering van kerkvoogden en notabelen in 1910, kwam de noodzaak ter sprake om tot de bouw van een nieuw en ruimer kerkgebouw te komen. Het zou nog twee jaar duren voor er verdere actie zou worden ondernomen. Toen kon Villa Veldheim aan de Huizerweg worden aangekocht. Architect N. Doornberg ontwierp een kerkgebouw. Zijn vader, de aannemer C. Doornberg, was bereid bij de bouw kosteloos als opzichter te fungeren. Op maandag 23 juni 1913 legde mej. M.A. Top de eerste steen, waarbij Ds. B.J. van Heijningen preekte over Haggai 2:10, “Op deze plaats zal Ik vrede geven, zegt de Heere der heirscharen”. Deze tekst zou boven de ingang aangebracht worden. Naar aanleiding van deze tekst is de kerk na de Tweede Wereldoorlog de ‘Vredekerk’ gaan heten.
De plechtige inwijding volgde op zondag 9 augustus 1914 door Ds. van Heijningen.
Na tijdens de Eerste Wereldoorlog als Prot. Militair Tehuis in gebruik te zijn geweest, werd het oude kerkje in 1918 voor f. 11.000,--verkocht aan de textielgroothandel ‘Irene’, die het gebouw haar latere naam gaf.



De St. Vituskerk

Ook de Waterstaatskerk van de R.K. St. Vitusparochie werd begin jaren tachtig van de negentiende eeuw te klein. Het kerkbestuur, onder leiding van pastoor J.A. Weitjens, ging geld bijeen brengen voor een nieuwe en grotere kerk. Aan de bekende bouwmeester Pierre J. H. Cuijpers werd opdracht gegeven om een waardig godshuis te ontwerpen. Langs de St. Vitusstraat kon de grond van een boerderij aangekocht worden. Bij de aanbesteding op 20 februari 1883 werd de bouw voor f. 79.954,--gegund aan de fa. L. Struycken & Co uit Gellicum.

      
afb. 53 - Ontwerptekening uit 1881 door
architect Pierre Cuijpers van de toren
voor de nieuwe St. Vituskerk.
 

In tegenstelling met de oude kerk werd de nieuwe georiënteerd gebouwd, dat wil zeggen, met de apsis naar het oosten gericht. In het ontwerp was ook een toren opgenomen die echter niet gebouwd ging worden. Redenen hiervoor waren allereerst geldgebrek en verder gebrek aan ruimte. Om een toren te kunnen plaatsen moest eerst de oude kerk afgebroken zijn en dat kon pas als de nieuwe kerk klaar was.

       
 
afb. 54 - De St. Vituskerk zonder toren in 1890
(copyright Nat. Archief, Haarlem). 

Op het feest van de patroonheilige St. Vitus, 15 juni 1884, werd in de oude kerk de laatste H. Mis opgedragen en de volgende dag de nieuwe kerk geconsacreerd door mgr. P.M. Snickers. Tien jaar lang zou deze kerk er zonder toren staan, toen wilde het kerkbestuur alsnog een toren laten aanbouwen. Het ontwerp van Pierre Cuijpers vonden zij niet geschikt en eigenlijk ook wel wat duur. Er werd gedacht aan een wat slankere toren, zoals bv. in Eemnes en Soest. De gevierde bouwmeester zag zijn kerk en toren echter als één geheel en hij weigerde het te herzien. Zoals op afb. 53 is te zien had hij zijn 56 m hoge toren even breed als het schip van de kerk gedacht. De toren was opgebouwd uit vier geledingen, waarbij de vierde geleding achtkantig moest worden om de vier arkeltorentjes op de hoeken te kunnen plaatsen. Het geheel werd bekroond met een relatief grote spits.

Om uit de impasse te komen werd overeengekomen dat zijn zoon Jos Cuijpers voor het ontwerp zou zorgen van een toren naar het idee van de opdrachtgevers. De bouw hiervan werd aanbesteed op 28 oktober 1895 voor f. 34.753,--waarvoor aannemer J. van Groenendaal uit Hilversum de toren wilde bouwen. In augustus 1896 was de toren gereed, en op 21 augustus stond in de Gooi en Eemlander het volgende verslag:

20 augustus 1896, feest van het 100 jaar zelfstandig bestaan der Parochie en wijding der nieuwe klokken door de Aartsbisschop van Utrecht.
Na het lof gaf Crescendo enige nummers ten beste o.a. het Te Deum.
Om 7u 39 ‘s avonds trad Crescendo opnieuw op in de muziektent, verlicht met een groote ster tusschen de jaartallen 1796 -1896. Hierna Bengaalsche verlichting van den torentop in verschillende kleuren en afsteken van vele vuurpijlen, drieduizend vetpotjes langs de Brinklaan werden ontstoken van boom tot boom gespannen.De vlammende lijnen liepen van een fraaie erepoort bij de Prinsenstraat tot een niet minder fraaie bij het Raadhuis. Die bij de Prinsenstraat toonde in transparant een afbeelding van de toren.
De vreugdetonen werden onderbroken door de brandklok (van de nieuwe toren). Ondanks dat de brandweer met haren bluschmiddelen spoedig aanwezig was brandde een met riet gedekte boerderij van de weduwe Krijnen geheel af.
Een der belendende perceelen werd aangetast, maar bleef behouden. De oorzaak is nog onbekend. Later werd verklaard dat de oorzaak was een der vuurpijlen.

In januari 1898 kwam de toren door het aanbrengen van de torenuurwerken geheel klaar. De vier zandstenen pinakels op de hoeken van de trans vertoonden al gauw verweringsverschijnselen. Om te voorkomen dat ze naar beneden zouden komen, zijn deze al in 1908 weer verwijderd.