Bussums Historisch Tijdschrift, jaargang 22 nummer 3 (december 2006), pag. 21-23
Herbergier in Bussum
Van herberg tot hotel-café-restaurant. deel 1
Nel Krijnen-Van Gog
Klik hier voor de pdf-versie van dit artikel
Dit is het eerste deel uit een serie; de volgende delen over de Rozenboom heeft de auteur gepubliceerd in:
- deel 2: Van herberg tot hotel-café-restaurant, Bussums Historisch Tijdschrift 24/1 (2008) 16-21
- deel 3: Bussums Historisch Tijdschrift 25/1 (2009) 14-21
- deel 4 In en om de herberg Orangeboom anno 1783 Bussums Historisch Tijdschrift 26/2 (2010) 34-35
- deel 5: Herbestemming De Rozenboom, Bussums Historisch Tijdschrift, 27/2 (2011), pag. 31-35
De Rozenboom in 1859 |
Hoe het leven was in de tijd van onze grootouders, kunnen we ze nog vragen. Voor regionaal of plaatselijk nieuws of gebeurtenissen, kunnen we oude jaargangen van de krant raadplegen. Die zijn bewaard gebleven en liggen wat onze streek betreft, in het stads- en streekarchief te Naarden. Zo is de Gooi en Eemlander er al vanaf 1871.
Voor wat zich hier ruim 200 à 300 jaar geleden heeft afspeeld, kunnen we de kranten niet openslaan. Gelukkig zijn er in het archief nog genoeg andere bronnen aanwezig om onze honger naar het verleden te stillen. Uit die bronnen kunnen we veel informatie halen, bijvoorbeeld over het vroegere Orangeboom, het latere hotel-café-restaurant de Roozeboom aan de Brinklaan, dat de meeste Bussumers nog wel kennen en dat zich tot 1971 heeft weten te handhaven. De Roozeboom kende een lange geschiedenis, eerst als Herberg de Orangeboom, later (tussen 1792 en 1800) kreeg het de naam de Rozenboom. Wie waren de eigenaars en waren ze ook de herbergier?
De Orangeboom
Het huis waarin de Orangeboom gevestigd was, bestond al sinds 17 juni 1724 want toen verkocht de Heer Jan Gerard Tulling, wonende te 's-Gravenhage, het aan Casparus Guijking uit Naarden. Het bestond uit een huis, schuur en erf met nog een schuur en erf, bij elkaar gelegen binnen het gehucht van Lage Bussum. Het werd verkocht voor f 440,- en verhuurd aan Jan Nagel. De schuur moet groot geweest zijn, want rond 1733 zijn er twee woningen in gemaakt. Op 23 februari 1736 verkocht Casparus Guijking (Goijcking) het aan Jan Pieter de Graaff, maar nu was de koopsom f 1000,-. Het verkochte bestond nu uit een huis dat bewoond werd door Arix Rijksz, verder een schuur en erf plus een volgende schuur ten noorden "en de bruik of 't gemeene veld" ten zuiden ervan, verder een schuur en erf met daarin twee woninkjes ten noorden van het vorige perceel en naast ten noorden het enige veld hier.
In 1748 woonde hier Jan Teunisz Post met zijn vrouw Matje Willems en hun kinderen. Jan kreeg in 1750 van de regeerders van Naarden toestemming als 'groot tapper' en hij werd herbergier in de Orangeboom. Onder de volgende eigenaar Pieter Jansz de Graaff, schepen van Naarden en zoon van de vorige eigenaar, ging Jan Post als herbergier door tot zijn dood in 1768. Hierna nam zijn weduwe Matje Willems het over tot 1771 en vervolgens de man van haar dochter Elisabeth Post. Zij was getrouwd met de in Hilversum geboren Teunis Cornelisz Ebben, die kastelein was tot circa 1785. Toen nam Cornelis van Voorthuizen, die eerst landbouwer was, het van hem over. Het moet Cornelis goed bevallen zijn, want in 1792 vroeg hij het burgerrecht van Naarden aan. Daar moest hij f 24.- voor betalen, maar hij kreeg dan ook toestemming om zich als herbergier en tapper van bieren en wijnen en gedistilleerde wateren te vestigen binnen de stad Naarden. Zijn opvolger was Willem Kraan (herbergier en tapper van wijnen, brandewijnen en gedistilleerde wateren). Na zijn dood in 1795 werd zijn weduwe Anna Schoon herbergierster. Toen de eigenaar Pieter de Graaff in 1799 overleed, nam zijn vrouw Jacobje Rijkse Perk als boedelhoudster alles over. Zij overleed in 1801 en de boedel werd over haar kinderen verdeeld. Rijk de Graaff kreeg hiervan 1/8 toebedeeld, waaronder de herberg de Rozenboom die toen verhuurd was aan Gerrit Gijsbertze, die voor 1/4 jaar f 26,50 aan huur moest betalen. Een deel van het bezit, een huis met schuur en erf, werd op 09 september 1801 verkocht aan Jacob Ruijer voor f 235,-. De Rozenboom bleef tot 1806 verkocht aan Evert van Eijden. Evert woonde toen nog in Eemnes, buitendijks. De kop bestond uit een huis met schuur en erf zijnde een herberg genaamd de Rooseboom, de gemeene weg ten noordoosten, Jacob Ruijer ten noordwesten, het heggehoutgewas ten zuijdwesten en de lindeboomen welke bij de koop waren inbegrepen' ten zuidoosten. Hiervoor betaalde hij f 850,-.
Evert was de eerste eigenaar die tevens herbergier, kastelein en tapper was. Hij was ook landbouwer.
De herbergier van de Orangeboom
Op dit moment is het verboden voor barkeepers om met de klanten een glaasje sterke drank mee te drinken. Dat zou vroeger niet overbodig zijn geweest, want in 1783 bijvoorbeeld, was er een herbergier in de Orangeboom te Bussum, Teunis Cornelis Ebben, die geen maat wist te houden. Zijn vrouw, Elisabeth Janze Post, in de wandeling genaamd 'van Soest' schreef in haar wanhoop een brief aan de 'Heeren Scheepenen' van de Stad Naarden. Zij beklaagde zich over haar man waarmee ze in 1771 was getrouwd, in de verwachting dat er niet alleen onderlinge liefde zou zijn, maar ook behoorlijke middelen van bestaan. Maar tot haar innige smart had zij al lang ondervonden dat haar man in plaats van zijn verplichtingen na te komen en zijn huishouden behoorlijk in stand te houden, zich vanaf het begin dat hij herbergier was, te buiten ging aan sterke drank. Ze was bang tot armoede te geraken. Zij en haar oude moeder waren al van de voornaamste effecten en goederen ontdaan. Ze had eerst gehoopt dat haar man zijn leven zou beteren. Maar in plaats daarvan ging hij zich zo aan de drank te buiten, dat hij dag en nacht in bed bleef. Zelfs daar moest zij hem sterke drank brengen en kreeg als dank verschrikkelijke verwensingen naar haar hoofd. Ook de bezoekers van de herberg bedreigde hij en zij was bang dat de gevolgen wel eens dodelijk zouden kunnen zijn. Zelfs Claas de Beer en Claas Janz Majoor hadden een beëdigde verklaring afgelegd. Elisabeth verzocht om haar man, die al vanaf 22 mei in de Gijselkamer van het stadhuis van Naarden in verzekering was genomen, voor twee jaar te mogen plaatsen in een of ander werkhuis 'ter verkoming van verdere nadeelige gevolgen' maar ook om zijn onbetamelijk gedrag te verbeteren.
Op 16 juni verscheen Elisabeth voor de Heeren Scheepenen van Naarden en verklaarde dat haar man sedert zijn verblijf in de gijzelkamer rustig en bedaard was geworden. Zij had het verzoek haar man op vrije voeten te laten onder de serieuze belofte, dat hij in het vervolg zig zoude onthoude van 't onbetamelijk gebruijk van drank, zijn best zoude doen, om op een eerlijke en geschikte wijze zig en zijne vrouw de kost en verder onderhoud te verschaffen en niemand met woorde of daade te beleedigen en met zijn vrouw op een ordentelijke wijze te leeven. Mocht Teunis zich niet aan zijn belofte houden, of in de fout gaan van 'onbetamelijk gebruik van sterke drank' dan was de straf die hem boven zijn hoofd hing, zwaarder. Hij zou dan voor 'eenige tijd over zee na elders buiten 's land' gezonden worden. Teunis werd na zijn logeerpartij in de Gijselkamer van het Stadhuis van Naarden weer op vrije voeten gesteld. Of hij nog als herbergier is verdergegaan is niet bekend.
In 1785 werd Cornelis van Voorthuijzen de kastelein. Teunis Cornelis Ebben is overleden op 22 november 1792 en pro Deo begraven op het St. Janskerkhof.
Schietpartij in de Orangeboom
In 1787 speelde het volgende tafereel zich af te Bussum, in een nogal roerige tijd (zie ons blad van 2004 - nr.2). De plaats van delict was de herberg de Orangeboom, de latere Rozenboom.
Op 25 februari 1787 overleed, 's morgens om circa 5 uur, in de herberg de Orangeboom: Willem Wiers van Coehoorn. Deze Willem Wiers was Cornet* in het Regiment Cavalerie van de Heer Prince van Hessen Philipsthal, in de Compagnie van de Ritmeester, de zoon van Prince van Hessen Philipsthal en gelegerd in Lage Bussum.
(*Een Cornet was de officier die bij een Compagnie ruiterij het vaandel droeg.) Je zou denken dat hij in het strijdgewoel gewond is geraakt en aan zijn verwondingen is overleden. Maar niets is minder waar.
Het begon in de vroege ochtend van zondag 11 februari 1787. Willem Wiers moet die nacht in de herberg de Oranjeboom, waar Cornelis van Voorthuijsen de Hospes (waard, kastelein) was, zoveel sterke drank gedronken hebben, dat hij de plaats waar hij bivakeerde in Bussum niet meer kon vinden. Hij moest door Claas Janse Majoor en Gijs Koppen naar huis worden gebracht. Na zijn roes te hebben uitgeslapen, ging Willem Wiers in de vroege avond omstreeks half acht weer naar de herberg. Daar waren de Bussummers Gerrit Takke, Daniel van IJselstijn en Albert Boelhouwer (Albert woonden bij Daniel in) al aanwezig. Ook de zandschipper Jacob Hogenbirk en zijn knecht Cornelis Smit, die beiden in Amsterdam woonden, maar hier met hun zandschuit in de haven lagen, waren in de herberg, evenals Cornelis van Stammen, ruiter in het regiment cavalerie en tevens oppasser van Willem Wiers.
Toen Willem binnenkwam en plaatsnam bij de haardstede, wendde hij zich tot zijn oppasser Cornelis van Stammen en droeg hem op om Claas Majoor en Gijsbert Koppen te halen. Hij wilde hen trakteren op een kan bier, omdat zij hem die ochtend hadden thuisgebracht. De oppasser Van Stammen verliet direct de herberg en kwam terug met Claas Majoor. Eenmaal binnen moest Claas Majoor naast Willem Wiers plaatsnemen. Willem vroeg waar Gijs Koppen bleef, waarop Majoor antwoordde: 'Die is naar Naarden gegaan om bij Jan Vermeer vastenavond te houden'. Claas Jansen Majoor kreeg zijn kan bier, Willem Wiers en Cornelis van Stammen deden zich tegoed aan een fles witte wijn, evenals de gelijk binnengekomen ruiter, Pieter Loeve. Omstreeks half negen begon Cornelis van Stammen te springen en te dansen en hij riep luidkeels tegen Willem Wiers: 'Mijn heer, ik zal je dood schieten, als je nou weer zo dronken drinkt als je vannacht gedaan hebt.' Willem Wiers reageerde daarop met: 'Je moet me dood schieten, je moet maar twee pistolen halen en scherpe patronen meebrengen.' Cornelis van Stammen is weggegaan om later terug te komen met twee pistolen waarvan hij er een aan Wiers gaf. Die bekeek het pistool en zei: 'Er is geen steen op', om het vervolgens in het vuur te gooien. Van Stammen haalde het weer uit het vuur waarop Wiers het pistool terug wilde hebben, maar hij kreeg het niet. Vervolgens liep Cornelis van Stammen met beide pistolen naar de tafel die van het vuur af stond en hij heeft ze geladen. Daarna liep hij naar zijn Heer de Cornet Willem Wiers, hield de pistolen tegen zijn borst en riep: 'Wil ik je dood schieten?' Waarop Wiers tweemaal herhaalde: 'Je moet mij dood schieten.' Hierop haalde Van Stammen de trekker over en schoot. Daarbij werd 'Willem Wiers in den rechterborst getroffen, zodanig dat den zelve terstond is neergezegen van zijn stoel, zeggende mijn God ik zal sterven, ik ben dood geschooten'. Waarop Cornelis van Stammen zich uit de voeten maakte met achterlating van de twee pistolen.
De Rozenboom in 1903. |
Zo overleed op 25 februari 1787 in de morgen om circa 5 uur in de herberg de Orangeboom de Heer Willem Wiers, Cornet in het Regiment, nadat hij op 11 februari was neergeschoten en aan bijkomende toevallen is bezweken. Er is voor hem f 3.-inpost * betaald en op 27 februari is hij in de kerk van Naarden begraven. (* belasting op begraven)
Als er nu iemand een onnatuurlijke dood sterft, komt er een lijkschouwing.
In 1787 was dat niet anders en ook hier gebeurde het. Lijkschouwers waren de Heer Doctor Daniel van Boshuijsen Craanen, Stads Med. Doct, en Reinier Gooswijn Reijnders, Stads Chirugijn tot Naarden. Beiden hebben hun bevindingen op papier gezet. Deze luidden dat de kogel tussen de derde en vierde rib in de rechter bovenborst was ingegaan, schuin opwaarts de tweede en de derde rib verbrijzelde en ook het schouderblad. Dan in 'de bovenste kwabb van de longe', verder had het daar bij de rand een wond gemaakt ter grootte van de kogel. De rechter holte van de borst was gevuld met 'rottig stinkend bloed'. Dit had tot gevolg gehad dat de wond aan de binnenzijde gegangreneerd was, evenals het borstvlies en het gewonde deel van de long. De conclusie van de Doctoren was: 'Uit de omstandigheden dezer wond blijkt genoegzaam, dat de verbrijzeling en scheuring der opgemelde deelen tot de lekking, waar door de borst is gevuld geworden, geleegentheid gegeeven, en de uitgebreide gangreen veroorzaakt hebben, vooral daar dit laatste toeval aan de geschootene wonden boven anderen eigen is. En daar ons de dood van den lijder meer als een gevolg dezer toevallen, dan als onmiddelijk door de wonde veroorzaakt is aan te merken. Zijnde de ondergetekende onder verbetering van oordeel, dat de gevondene wonde tot de volstrekt doodelijken niet behooren kunnen'. Ze verklaarde dus dat de gevonden wonden zelf niet dodelijk waren, maar het uitgebreide gangreen die de toevallen veroorzaakten wel.
De schutter Cornelis van Stammen sloeg op de vlucht. Er werd al het mogelijke ondernomen om hem in handen te krijgen. Vier maal werd hij gedagvaard, maar dat bleek vruchteloos en tevergeefs. In juli werd hij alsnog bij verstek veroordeeld. Hij werd verbannen 'ten eeuwigen dagen' uit de landen van 'Holland en West Vriesland zonder er ooit weer terug te mogen komen op poene van zwaarder straffe'. Bij zijn vlucht had Cornelis als zijn bezittingen meegenomen, zodat de schepenen van de Stad Naarden de kosten van het proces niet op hem konden verhalen en zelf voor de kosten moesten opdraaien.
Bronnen:
- Stads- en Streel~archiefNaarden.
- Historische Kring Bussum
- ORAN Inv.jo7ifolio 293, koopakte 1724.
- ORAN Inv.jo7jfolio 41, koopalcte 1736
- ORAN Inv.307gfolio 509, koopakte 1806.
- ORAN Inv.3iozfolio 16,18.
- Criminele rol, Inv.304gfolio ig6,1g7,208,2og.
- Criminele rol, lnv.3050.